Elke lidstaat van de Europese Unie (EU) heeft zijn eigen recht en rechtsstelsel. Het recht van de lidstaten kan bestaan uit wetgeving op nationaal niveau (of nationale wetgeving, die overal in een bepaalde lidstaat van kracht is) en wetgeving die alleen in een bepaald gebied, een bepaalde regio of een bepaalde stad geldig is.
De lidstaten publiceren hun wetgeving in hun officiële taal of talen en deze wetgeving is alleen juridisch bindend in deze taal of talen. Voor informatiedoeleinden kunnen bepaalde wetsteksten van lidstaten ook in een of meer andere talen dan de officiële taal of talen van die lidstaat worden gepubliceerd.
De meeste lidstaten hebben een nationale databank voor hun wetgeving – u kunt deze informatie vinden door een van de vlaggen aan de rechterkant aan te klikken.
Daarnaast verbindt de Europese databank N-Lex de meeste officiële nationale databanken met elkaar. N-Lex is een gemeenschappelijk project in uitvoering van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie en de deelnemende nationale overheden. Op dit moment kunt u de wetgeving van 27 lidstaten inzien.
Bovendien kunt u via het European Forum of Official Gazettes toegang krijgen tot de websites van de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de officiële publicaties van de EU-lidstaten (plus enkele kandidaat-landen en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie).
Vanuit het perspectief van de EU is het EU-recht in veel wetgeving van de lidstaten geïncorporeerd. Dit geldt met name voor nationale wetgeving waarin EU-richtlijnen zijn geïncorporeerd. Als u op zoek bent naar deze uitvoeringsmaatregelen, waarmee de lidstaten bepaalde bepalingen van het EU-recht in hun eigen wetgeving hebben omgezet, kunt u de relevante zoekfunctie van de databank EUR-Lex gebruiken.
Het recht van de lidstaten is afgeleid uit diverse bronnen, met name de grondwet, wetten (die op nationaal, regionaal of lokaal niveau kan worden aangenomen) en/of verordeningen door overheidsagentschappen, enz. Bovendien kunnen gerechtelijke uitspraken van rechtbanken van de lidstaten zich tot jurisprudentie ontwikkelen.
Het recht van de lidstaten wordt traditioneel onderverdeeld in privaatrecht en publiekrecht.
Voor meer informatie over het recht van de lidstaten kunt u een van de vlaggen aan de rechterkant selecteren.
Deze pagina wordt beheerd door de Europese Commissie. De informatie op deze pagina geeft niet noodzakelijk het officiële standpunt van de Europese Commissie weer. De Commissie aanvaardt geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor informatie of gegevens waarnaar in dit document wordt verwezen. Gelieve de juridische mededeling te raadplegen voor de auteursrechtelijke regeling voor Europese pagina's.
Op deze pagina vindt u een overzicht van de verschillende rechtsbronnen in België.
Het recht is een geheel van geschreven en ongeschreven dwingende juridische regels die de maatschappelijke relaties tussen burgers en overheid en tussen burgers onderling regelen, alsook het openbaar bestuur organiseren.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de formele en de materiële rechtsbronnen. In tegenstelling tot de formele rechtsbronnen bevatten de materiële rechtsbronnen geen echte rechtsregels. Enkele voorbeelden van materiële rechtsbronnen zijn de goede trouw, de billijkheid, de redelijkheid.
Er zijn vijf categorieën formele rechtsbronnen. Drie categorieën zijn van dwingende aard: de wet, het gewoonterecht en de algemene rechtsbeginselen. De twee andere categorieën zijn niet dwingend, maar louter "gezaghebbend": het betreft de rechtspraak en de rechtsleer.
De wetgeving wordt uitvoerig besproken in de punten 3 en 5 hieronder. Zij heeft per definitie betrekking op de geschreven regels die goedgekeurd zijn door een overheid. Gewoonterecht is per definitie stilzwijgend en beheerst de gewoonten en de gebruiken van de mensen in het algemeen, en specifieke beroepsgroepen in het bijzonder. De algemene rechtsbeginselen vormen de uitdrukking van de hoge waarden die een maatschappij wenst na te leven, zoals de beginselen van de gelijkheid van alle burgers, de proportionaliteit van de goedgekeurde regels en maatregelen en de legaliteit of wettelijkheid van overheidshandelingen. Vele van deze beginselen zijn geformuleerd in adagia of rechtsspreuken, zoals "non bis in idem" in het strafrecht en "lex posterior derogat legi priori".
De rechtspraak en de rechtsleer zijn gezaghebbende rechtsbronnen. De rechtspraak bestaat uit het geheel van beslissingen gewezen door de hoven en de rechtbanken. Een vonnis is louter uitvoerbaar ten aanzien van de partijen bij de zaak. In België is er geen precedentensysteem. Enkel de arresten van het Grondwettelijk Hof zijn algemeen uitvoerbare rechterlijke beslissingen. De andere hoogste rechtscolleges zijn de Raad van State (hoogste administratieve rechtscollege) en het Hof van Cassatie (hoogste gemeenrechtelijke rechtscollege).
Zeker niet te veronachtzamen is het internationaal recht, dat onder meer bestaat uit het EU-verdrag, de verordeningen en richtlijnen van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarnaast bestaan er nog talrijke verdragen opgesteld in het kader van internationale instellingen zoals de Verenigde Naties of de Raad van Europa (multilaterale verdragen) of tussen België en een andere staat (bilaterale verdragen). Deze rechtsbron is de laatste decennia zeer belangrijk geworden en het belang ervan neemt nog steeds toe. Veel van de bepalingen van deze instrumenten hebben invloed op ons dagelijks leven.
De sites Belgische Wetgeving (in het Nederlands) of Législation belge (in het Frans) bieden toegang tot de gegevensbank van de geconsolideerde Belgische wetgeving. U kunt een zoekopdracht via de zoek -en indexeringsmachine uitvoeren voor alle nog geldende normatieve teksten die bekendgemaakt zijn in het Belgisch Staatsblad sinds 1830. Nog niet alle normatieve administratieve en fiscale teksten die voor 1994 gepubliceerd zijn, zijn overgenomen.
Zie bij vraag 1.
Een inwoner van België is onderworpen aan verschillende categorieën van rechtsregels. Niet alleen de normen van de Belgische federale overheid zijn op hem van toepassing, maar ook normen uitgevaardigd door de deelstaat(1), de provincie en de gemeente waarin hij woont. Bovendien is België lid van verscheidene internationale en supranationale organisaties zoals de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Raad van Europa en de NAVO. De regelgeving van deze organisaties is eveneens toepasselijk op de Belgische overheid en burgers.
Niet alle regelgevers hebben een strikt afgebakend bevoegdheidsdomein en niet alle normen hebben een gelijke rechtskracht, zodat conflicten tussen regels kunnen ontstaan. Vandaar dat er een hiërarchie van de rechtsnormen is opgesteld, waarbij het principe geldt dat lagere rechtsnormen nooit in strijd mogen zijn met hogere rechtsnormen.
In het Belgisch nationaal recht is de Grondwet de hoogste norm. Zij regelt de scheiding der machten en de wijze waarop zij uitgeoefend worden. De Grondwet vermeldt bovendien de fundamentele waarden binnen onze maatschappij en de grondrechten van de burgers. Het arrest van het Hof van Cassatie van 27 mei 1971 heeft alle internationale en supranationale rechtsnormen hiërarchisch boven het nationaal recht geplaatst, dus ook boven de Grondwet. Indien bijvoorbeeld een Europese verordening bepalingen bevat die strijdig zijn met de Belgische Grondwet, krijgt de verordening voorrang.
Na de Grondwet volgen:
Verordeningen van de Europese Unie zijn rechtstreeks toepasselijk, zodat de Belgische wetgever niet als zodanig wordt betrokken bij de implementatie ervan. Inbreng van de interne wetgever is wel noodzakelijk bij de goedkeuring en de ratificatie van internationale verdragen. Voor bepaalde materies moeten alle Belgische parlementen meewerken aan de goedkeuring en de ratificatie van verdragen, hetgeen een tijdrovende en omslachtige procedure oplevert. Ook inzake richtlijnen van de Europese Unie wordt de interne wetgever aan het werk gezet: richtlijnen behoeven immers omzetting in interne regelgeving.
Drie grondwettelijke machten vormen de federale staat België: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht. De wetgevende macht maakt de wetten, de uitvoerende macht zorgt voor de uitvoering ervan en de rechterlijke macht beslist over de juridische geschillen die ontstaan uit de toepassing van de wetten.
Het initiatief voor een federale wet kan genomen worden door een lid of leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, door een lid of leden van de Senaat of door de Koning (in de praktijk door de ministers of staatssecretarissen). Die drie entiteiten vormen de wetgevende macht in België.
Een wet volgt uit een wetsvoorstel (uitgaand van een lid van Kamer of Senaat) of uit een wetsontwerp (de bevoegde ministers worden door de Koning ermee belast ontwerpen van wet in te dienen). Ontwerpen en voorstellen hebben dezelfde waarde.
De normen ter uitvoering van het federaal recht worden uitgewerkt door de uitvoerende macht, onder koninklijk gezag. Er kan delegatie worden verleend aan een minister, vandaar het onderscheid tussen koninklijke en ministeriële besluiten.
België is een federale staat die bestaat uit gemeenschappen en gewesten. Deze liggen op hun beurt aan de basis van het recht binnen de perken van de bevoegdheden die hen zijn toegekend door de
Grondwet en door bepaalde bijzondere wetten.
Zo zijn de gemeenschappen onder andere bevoegd voor cultuur en onderwijs; de gewesten voor economische beleid en milieubescherming. Om deze bevoegdheden uit te oefenen, beschikken de gemeenschappen en gewesten over een parlement. Zo kunnen de gemeenschappen en de gewesten wetten maken die decreten genoemd worden (ordonnanties in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest).
Hun regeringen maken, naast de parlementsleden, deel uit van de wetgevende macht op het niveau van de Europese Unie of op gemeenschaps- of gewestniveau (wetgevend initiatief ). De regeringen moeten bovendien zorgen voor de uitvoering van de aangenomen decreten of ordonnanties.
Daarnaast is het Belgische grondgebied ingedeeld in provincies en gemeenten. Hun raden vaardigen op hun niveau ook verordeningen en beschikkingen uit over aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, zoals de openbare veiligheid, vuilnisophaling, cultuur, provinciaal en gemeentelijk onderwijs. De bestendige deputatie van een provincie en het college van burgemeester en schepenen van een gemeente voeren deze verordeningen en beschikkingen uit (en binnen hun bevoegdheid ook de hogere normen zoals wetten, decreten, ordonnanties en besluiten).
Op deze niveaus treden dus twee van de drie machten op: de wetgevende macht, uitgeoefend door de gemeenschaps- en gewestparlementen, de provincieraad en de gemeenteraad en de uitvoerende macht, uitgeoefend door de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten, de bestendige deputatie van de provincie en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente. De rechterlijke macht volgt deze opdeling niet. In België is de organisatie van de hoven en de rechtbanken een uitsluitend federale bevoegdheid.
Zie bij vraag 5.
Op federaal niveau worden de ontwerpen of de voorstellen van wet door de Kamer en in voorkomend geval door de Senaat gestemd na een eventueel onderzoek door de Raad van State. Zij worden vervolgens aan de Koning gezonden die ze goedkeurt en uitvaardigt nadat hij de minister heeft medeondertekend.
Federale wetgevende normen bestaan pas op het tijdstip dat ze worden bekrachtigd en afgekondigd door de Koning. Hun inwerkingtreding is in principe tien dagen na hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, tenzij de normen zelf een andere datum bepalen(2).
Voor deelstatelijke wetgeving - decreten en ordonnanties - gebeurt de bekrachtiging en de afkondiging door de Regering van de betreffende deelstaat. Zij treden in werking vanaf de tiende dag na hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, tenzij anders bepaald is.
Indien regelmatig tot stand gekomen normen met elkaar conflicteren, moet men gebruik maken van technieken om deze conflicten te beslechten. Dankzij de hiërarchie der normen worden vele potentiële conflicten vermeden, maar wanneer ze toch opduiken moeten ze op een adequate wijze worden opgelost.
Aan het Grondwettelijk Hof is door art. 142 G.W. de exclusieve bevoegdheid verleend om alle wetgevende normen te toetsen aan de regels die de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten bepalen. Die bevoegdheidsregels zijn opgenomen in de Grondwet en in de wetten met betrekking tot de hervorming van de instellingen in het federale België.
Daarnaast is het Grondwettelijk Hof bevoegd om uitspraak te doen omtrent de schending door een wetgevende norm van de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet (art. 8-32 G.W.). Hiertoe behoren het gelijkheidsbeginsel (art. 10 G.W.) en het discriminatieverbod (art. 11 G.W.). Het Grondwettelijk Hof kan wetgevende normen eveneens toetsen aan art. 170 G.W. (het legaliteitsbeginsel in fiscale zaken), art. 172 G.W. (het gelijkheidsbeginsel in fiscale zaken) en art. 191 G.W. (bescherming voor vreemdelingen).
Zie ook in Federale Overheidsdienst Justitie en daar in "geconsolideerde wetgeving" de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof.
De Raad van State(3) regelt op basis van art. 159 G.W. alle conflicten tussen uitvoerende normen (besluiten en verordeningen) en wetgevende normen. Ten slotte is er nog het Parlementair Overlegcomité dat zich bezighoudt met het regelen van belangenconflicten.
-------------------
(1) Zie Federale Overheidsdienst Justitie
https://justitie.belgium.be , geconsolideerde wetgeving, Grondwet 1994 en bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zie ook
Federale portaalsite en daar in de linker kolom klikken op "De Staat".
De Vlaamse gemeenschap met de Vlaamse Raad (ook Vlaams Parlement genoemd)
De Franse gemeenschap met de Raad van de Franse Gemeenschap
De Duitstalige gemeenschap met de Raad van de Duitstalige Gemeenschap
Het Vlaams Gewest met dezelfde Vlaamse Raad
Het Waals Gewest met de Raad van het Waals Gewest
Het Brussels Hoofdstedelijke Gewest Brussel met de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (ook in Nederlandse en Franse colleges bevoegd voor gemeenschapsaangelegenheden)
De Gemeenschappen zijn bevoegd voor
1° de culturele aangelegenheden;
2° het onderwijs, met uitsluiting van (…);
3° de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsook de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden bedoeld in 1° en 2°.
De Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, ieder wat hem betreft, bij decreet, de persoonsgebonden aangelegenheden, alsook, voor deze aangelegenheden, de samenwerking tussen de gemeenschappen en de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft een soortgelijke bevoegdheid.
De Gewestraden hebben bevoegdheden inzake ruimtelijke ordening, monumenten en landschappen, ecomomie, landbouw enz…
(2) Zie in Federale Overheidsdienst Justitie en geconsolideerde wetgeving de wet. - Wet van 31 mei 1961betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen.
(3) zie ook in Federale Overheidsdienst Justitie en daar in "geconsolideerde wetgeving" de gecoordineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het Bulgaarse rechtssysteem en een overzicht van het Bulgaarse recht.
Rechtsbronnen zijn onder meer:
De jurisprudentie is geen formele rechtsbron, maar is wel bindend voor de rechtshandhavingsinstanties.
De geschreven regelgeving omvat de grondwet van de Republiek Bulgarije, internationale verdragen, wetten en afgeleid recht (decreten, verordeningen, uitvoeringsvoorschriften, instructies en dienstvoorschriften).
De grondwet van de Republiek Bulgarije (Konstitutsiata na Republika Balgaria) is de hoogste rechtshandeling. Hij regelt de organisatie, de beginselen, de bevoegdheden en taken van de staatsinstellingen, en de rechten en plichten van de burger.
Een wet (zakon) is een normatieve handeling die maatschappelijke betrekkingen ab initio of op basis van de grondwet regelt door middel van vaste regelingen, die afhankelijk van het onderwerp of de betrokken personen door een of meer wetgevende organen of onderdelen daarvan wordt bekrachtigd.
Alle wetgevingshandelingen worden drie dagen na de datum van bekendmaking bekrachtigd en treden daarmee in werking, tenzij in de handelingen anders is bepaald.
Bij decreet (postanovlenie) van de ministerraad worden uitvoeringsvoorschriften, verordeningen of instructies goedgekeurd, en conform de wetgeving maatschappelijke regelingen vastgesteld die niet in deze wetgeving worden geregeld, overeenkomstig zijn uitvoerende en bestuurlijke bevoegdheid.
Uitvoeringsvoorschriften (pravilnik) zijn normatieve handelingen waarbij een wet in zijn geheel wordt uitgevoerd. Zij voorzien in de inrichting van de staat en de lokale overheden of regelen hun interne werking.
Een verordening (naredba) is een normatieve handeling waarbij uitvoering wordt gegeven aan bepaalde artikelen of andere onderdelen van een hogere normatieve handeling.
Een instructie (instruktsia) is een normatieve handeling waarbij een hogere instantie lagere instanties voorschrijft hoe zij een normatieve handeling ten uitvoer moeten leggen die de hogere instantie heeft uitgevaardigd of moet toepassen.
Andere, ongeschreven rechtsbronnen, zoals gewoonterecht (pravniyat obichay) en algemene rechtsbeginselen (obshtite printsipi na pravoto), zijn eveneens belangrijk.
De interpretatieve uitspraken van de hoogste rechtscolleges kunnen worden beschouwd als subsidiaire rechtsbron.
Het grondwettelijk hof (Konstitutsionen sad) doet uitspraken en neemt beslissingen.
Het hof neemt beslissingen ten principale.
De beslissingen van het grondwettelijk hof worden binnen 15 dagen in het staatsblad bekendgemaakt en worden drie dagen na de uitvaardiging van kracht.
De grondwet van de Republiek Bulgarije is de hoogste rechtsnorm. Het EU-recht krijgt in de grondwet niet expliciet het primaat toebedeeld, maar heeft wel een hogere status dan het nationale recht.
Artikel 5, lid 4, van de grondwet bepaalt dat internationale verdragen die volgens de grondwettelijke procedure zijn geratificeerd en die bekendgemaakt en in de Republiek Bulgarije in werking getreden zijn, deel uitmaken van de nationale wetgeving. Zij hebben voorrang boven elke ermee strijdige binnenlandse wetsbepaling.
In de ranglijst van normatieve handelingen staan wetten op de tweede plaats. De uitvoerende macht stelt bestuursrechtelijke regelgeving vast, zoals decreten, verordeningen, besluiten, uitvoeringsvoorschriften, instructies en dienstvoorschriften.
De wetgevende macht berust bij de nationale vergadering (Narodno sabranie). Zij kan wetten aannemen, wijzigen, aanvullen en intrekken.
Op basis van en ter uitvoering van de wet worden door de ministerraad (Ministerski savet) decreten, beschikkingen en besluiten aangenomen. Via decreten neemt de ministerraad ook uitvoeringsvoorschriften en verordeningen aan.
De ministers stellen uitvoeringsvoorschriften, verordeningen, instructies en dienstvoorschriften vast.
De ministerraad sluit, indien daartoe bij de wet gemachtigd, internationale verdragen. De nationale vergadering ratificeert (of verwerpt) verdragen:
Een nieuwe grondwet wordt vastgesteld door de grote nationale vergadering (Veliko narodno sabranie), die 400 leden telt.
De nationale vergadering kan elke bepaling van de grondwet wijzigen, met uitzondering van die welke onder het prerogatief van de grote nationale vergadering vallen. Grondwetswijzigingen worden aangenomen met een drievierdemeerderheid van de stemmen van alle leden van de nationale vergadering, in drie stemronden op drie verschillende dagen. De voorzitter van de grote nationale vergadering ondertekent de grondwetswijziging en laat ze binnen zeven dagen na aanneming in het staatsblad bekendmaken.
Overeenkomstig artikel 87 van de grondwet hebben alle leden van de nationale vergadering en van de ministerraad initiatiefrecht.
Een wetsvoorstel wordt door de nationale vergadering in twee lezingen aangenomen. Tijdens de eerste lezing wordt het voorstel in zijn geheel behandeld. De leden kunnen, binnen de door de nationale vergadering bepaalde termijn, schriftelijk wijzigingen voorstellen op een voorstel dat in eerste lezing is aangenomen. Tijdens de tweede lezing wordt het voorstel in detail besproken en wordt erover gestemd. Na aanneming wordt het aan de president van de Republiek Bulgarije toegezonden, die bij decreet tot bekendmaking ervan besluit. De wet wordt bekendgemaakt in het staatsblad en treedt, tenzij daarin anders is bepaald, na drie dagen in werking.
Het staatsblad (Darzhaven vestnik) is kosteloos te raadplegen op de website van het staatsblad. In de online-editie worden de door de nationale vergadering aangenomen wetten, de decreten van de ministerraad, de internationale verdragen, alle andere wetgeving, alsook alle overheidsopdrachten en concessies enz. bekendgemaakt.
Commerciële juridische gegevensbanken, zoals Apis,
Ciela en de
juridische encyclopedie, bieden – zij het tegen betaling – complete juridische informatie.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtssysteem en een overzicht van het Tsjechische recht.
Het Tsjechische recht, dat deel uitmaakt van de continentaal-Europese rechtscultuur, berust op geschreven recht en omvat wetten en andere wetgevingsinstrumenten, afgekondigde internationale verdragen die geratificeerd zijn door het Tsjechische parlement en de arresten van het
Grondwettelijk Hof, die strekken tot de algehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een wetsbepaling.
De rechtsorde van de Tsjechische Republiek bestaat uit alle Tsjechische wetgeving en verwante instrumenten.
De belangrijkste wetgevende instrumenten zijn de wetten (zakony). Dat zijn verzamelingen van gedragsregels die de belangrijkste domeinen uit het leven van individuen en de gemeenschap regelen. Meer omvangrijke akten ("wetboeken" - zakoniky) bestrijken een heel rechtsgebied en omschrijven de nadere voorschriften op een systematische manier. Wetten die een heel gebied van het procedurele recht bestrijken en waarin nadere procedurele voorschriften zijn opgenomen, worden wetboeken van procesrecht (řády) genoemd. Wetten over de belangrijkste staatszaken en over de burgerrechten en mensenrechten (met inbegrip van de grondwet van de Tsjechische Republiek en het charter van fundamentele rechten en vrijheden) zijn constitutionele wetten (ústavní zákony), die via een bijzondere procedure worden aangenomen.
De wetten worden ondersteund door uitvoeringsbepalingen: regeringsbesluiten, voorschriften van ministeries, van organen van de centrale overheid en van autonome regionale instellingen.
De Tsjechische rechtsorde omvat ook internationale overeenkomsten die door het parlement zijn bekrachtigd en dus voor Tsjechië bindend zijn. Internationale overeenkomsten hebben voorrang boven andere wetgeving in de zin dat een internationale overeenkomst voorgaat op het nationale recht wanneer deze twee op een bepaald punt verschillen.
Naast de hierboven vermelde soorten wetgeving is op dezelfde manier als in andere lidstaten, ook het Europees recht van toepassing in Tsjechië sinds zijn toetreding tot de Europese Unie.
De gewoonte is geen rechtsbron in Tsjechië. Toch staat de wet toe dat in bepaalde gevallen op bepaalde gebieden of rechtsdomeinen met de gewoonte rekening wordt gehouden. Wanneer dat het geval is, wordt dat door de betrokken rechtsregel gespecificeerd en kunnen de rechtbanken deze bepalingen afdwingen. Daarom is het overheersende standpunt dat de rechtsbron niet het rechtsbeginsel of de gewoonte zelf is maar de wet die ernaar verwijst.
Ook een beslissing van de rechtbank is geen rechtsbron. Anderzijds kan een rechtbank niet weigeren om een beslissing te nemen omdat de wet onvolledig of dubbelzinnig is. Vaak moet zij haar eigen interpretatie over de aangelegenheid geven, waarop andere rechtbanken dan in belangrijke mate hun beslissingen zullen baseren, en die daardoor een automatisch wettelijk precedent scheppen. Wanneer de beslissing wordt bekendgemaakt in het Sbírka soudních rozhodnutí a stanovisek (het publicatieblad voor beslissingen van rechterlijke instanties), waarin over het algemeen de belangrijke beslissingen van de hogere rechter worden bekendgemaakt, wordt deze feitelijk beschouwd als een rechtsbron, ook al wordt zij officieel niet als zodanig gezien.
De Tsjechische rechtsorde is hiërarchisch gestructureerd. Bovenaan bevinden zich de grondwet en de andere constitutionele wetten; zij hebben het grootste rechtsgezag en kunnen slechts door een andere constitutionele wet worden gewijzigd. Daaronder bevinden zich de gewone wetten, de basis voor uitvoeringsbesluiten, die het kleinste rechtsgezag hebben. Bepalingen die minder rechtsgezag hebben, moeten in overeenstemming zijn met die welke zich hoger in de hiërarchie van rechtsbronnen bevinden. Wetgeving mag alleen worden herroepen of gewijzigd door bepalingen met hetzelfde of een hoger rechtsgezag. Internationale overeenkomsten hebben een bijzondere status. Zoals hierboven uiteengezet maken zij deel uit van de rechtsorde en hebben zij zelfs voorrang boven grondwettelijk recht wanneer bepalingen met elkaar in strijd zijn.
Rechtsregels voortkomend uit wetten – regeringsmaatregelen, besluiten van de president van de republiek van algemeen normatieve aard (zoals die over amnestie), wetgevingsbepalingen van ministeries en andere plaatselijke overheden, gedelegeerde regelgeving van regionale en gemeentelijke instanties. Dergelijke bepalingen moeten worden uitgevaardigd op basis van en binnen de grenzen van een wet, onder de beoordelingsvrijheid van het bevoegde gezag.
Wat Europees recht betreft, is het EU-beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht van toepassing, net zoals in de andere lidstaten. Volgens dat beginsel heeft Europese wetgeving voorrang wanneer er een conflict is tussen nationaal recht (wetten, besluiten, enz.) en het Europees recht. Dit is zowel van toepassing op conflicten tussen nationaal recht en primair Unierecht (de verdragen) als op conflicten tussen nationaal recht en secundair Unierecht (verordeningen, richtlijnen, enz.). Volgens de heersende rechtsinterpretatie zijn ook de hoogste nationale rechtsinstrumenten daarvan niet vrijgesteld – Europees recht heeft zelfs voorrang boven de grondwet en de constitutionele wetten van lidstaten.
Om internationale overeenkomsten deel te laten uitmaken van de rechtsorde en derhalve bindend te maken voor Tsjechië, moet het parlement deze ratificeren – op voorwaarde uiteraard dat deze niet via een grondwettelijk referendum moeten worden goedgekeurd. De president van de Tsjechische Republiek ratificeert internationale overeenkomsten. Na ratificatie moet de Tsjechische versie van de overeenkomst worden bekendgemaakt in het Sbírka mezinárodních smluv (Bulletin van internationale overeenkomsten).
De wetgevende macht ligt in Tsjechië bij het parlement, dat uit twee kamers bestaat:
De wetgevende procedure start met het initiatiefrecht. Individuele leden van het parlement of groepen leden, de senaat, de regering, en de regionale autoriteiten hebben het recht om nieuwe wetten en wijzigingen van bestaande wetten voor te stellen. Alleen de regering mag wetten voorstellen over de staatsbegroting of over het afsluiten van de nationale rekeningen; alleen de kamer van volksvertegenwoordigers mag dergelijke wetten goedkeuren. De regering heeft echter het recht om over elk wetsvoorstel advies te geven. De kamer bespreekt eerst het wetsvoorstel en brengt er, indien nodig, in drie opeenvolgende lezingen wijzigingen in aan.
De goedkeuring van de wet vereist een eenvoudige meerderheid van stemmen van de aanwezige afgevaardigden. De voorzitter van de kamer zendt het voorstel zo snel mogelijk naar de senaat en die beschikt over dertig dagen om het te behandelen - in tegenstelling tot de vaak uitgesponnen besprekingen in de kamer, die soms maanden duren. Aan het einde van die termijn moet de senaat een gewijzigde versie van het wetsvoorstel goedkeuren, verwerpen of terugsturen naar de kamer. Hij kan ook beslissen het wetsvoorstel helemaal niet te behandelen. Als de senaat het wetsvoorstel goedkeurt of beslist om het niet te behandelen, of wanneer hij binnen de termijn geen mening te kennen heeft gegeven, wordt de wet geacht te zijn aangenomen en ter ondertekening naar de president van de republiek gezonden. Wanneer de senaat het wetsvoorstel verwerpt, stemt de kamer opnieuw over het voorstel. De wet wordt vastgesteld met een eenvoudige meerderheid in de kamer. Wanneer de senaat een gewijzigd wetsvoorstel terug naar de kamer zendt, stemt deze over de door de senaat goedgekeurde versie. Het wetsvoorstel wordt goedgekeurd bij eenvoudige meerderheid van de afgevaardigden. Wanneer de kamer het gewijzigde wetsvoorstel van de senaat niet goedkeurt, stemt zij opnieuw over de oorspronkelijke versie van het naar de senaat gezonden voorstel. De wet is aangenomen wanneer hij door een eenvoudige meerderheid van alle afgevaardigden (dat wil zeggen ten minste 101 stemmen) is goedgekeurd. Kieswetten en bepaalde andere soorten wetten moeten worden goedgekeurd door de kamer en door de senaat.
De president van de republiek kan beslissen een goedgekeurd wetsvoorstel niet te ondertekenen binnen de vijftien dagen nadat het hem werd toegezonden en kan het, met redenen omkleed, voor nadere bespreking naar de kamer terugzenden. Dit wordt het presidentiële veto genoemd. De kamer kan het presidentiële veto tenietdoen met een eenvoudige meerderheid van haar leden, zonder wijzigingen aan te brengen. In dat geval is de wet aangenomen. Anders is hij niet aangenomen.
Naast de president van de republiek tekenen ook de voorzitter van de kamer en de eerste minister wetten, maar dit is slechts een formaliteit.
Wanneer de kamer wordt ontbonden, moet de senaat essentiële wettelijke maatregelen vaststellen op bepaalde gebieden, waarvoor normaal gezien de vaststelling van een wet nodig is. De regering kan de senaat maatregelen voorstellen die door de kamer moeten worden goedgekeurd op haar eerste bijeenkomst, anders vervallen deze.
Constitutionele wetten vormen uitzonderingen op de wetgevende procedure. Deze wetten worden vastgesteld met een drievijfde meerderheid van alle afgevaardigden (een gekwalificeerde meerderheid) en een drievijfde meerderheid van de aanwezige senatoren, in plaats van via een eenvoudige meerderheid (de helft) van alle aanwezige parlementsleden, zoals voor gewone wetten is vereist. Constitutionele wetten kunnen alleen worden gewijzigd of aangevuld door andere constitutionele wetten (dat wil zeggen dat wanneer de kamer wordt ontbonden, de senaat deze niet via de wetgeving kan wijzigen) en de president heeft geen vetomogelijkheid.
Ministeries, andere bestuurlijke instellingen en regionale instellingen met zelfbestuur kunnen uitvoeringsbepalingen (verordeningen en decreten) vaststellen op het gebied waarin zij actief zijn.
Alvorens wetgeving van kracht kan worden, moet die worden bekendgemaakt. Constitutionele wetten, wetten en andere wetgeving (regeringsbesluiten, ministeriële besluiten, enz.) worden bekendgemaakt in het Sbírka zakonů (staatsblad), dat wordt uitgegeven door de minister van Binnenlandse Zaken. Wetgeving wordt van kracht en maakt deel uit van de Tsjechische rechtsorde op de dag waarop die in het Sbírka zakonů wordt bekendgemaakt. Voor elk besluit in het bulletin wordt ook de datum waarop het in werking treedt, vermeld. Dat is de datum waarop iedereen juridisch verplicht is om de betrokken wetgeving na te leven. Wanneer geen latere datum is vastgesteld, treedt de wetgeving in werking vijftien dagen na de bekendmaking ervan. In uitzonderlijke gevallen van dringende publieke noodzakelijkheid kan de datum waarop de wetgeving in werking treedt, worden vervroegd, maar deze mag de datum van bekendmaking niet voorafgaan. De datum waarop een wetgevingsbesluit in werking treedt, kan derhalve dezelfde zijn als de datum waarop het van kracht wordt, maar het kan nooit in werking treden voordat het van kracht wordt. Wetgeving die door de senaat wordt vastgesteld, wordt bekendgemaakt in het Sbírka zakonů, zoals de wetten; geratificeerde internationale overeenkomsten worden bekendgemaakt in het Sbírka mezinárodních smluv (Bulletin van internationale overeenkomsten). Provinciale regelgeving wordt bekendgemaakt in de provinciebladen, gemeentelijke regelgeving wordt gedurende vijftien dagen op het officiële aanplakbord getoond en daarna op de normale manier bekendgemaakt.
Wanneer nationaal recht of specifieke wetsbepalingen in conflict komen met de constitutionele orde of wanneer andere rechtsinstrumenten of bepalingen van dergelijke instrumenten in conflict komen met de constitutionele orde of met ander recht, bepaalt het Grondwettelijk Hof of deze nietig verklaard moeten worden.
Zie de tekst van de grondwet voor nadere informatie.
De juridische gegevensbank wordt beheerd en onderhouden door het Tsjechische ministerie van Binnenlandse Zaken. De gegevensbank is als volgt opgebouwd:
Het ontbreekt in Tsjechië aan één enkele openbare of particuliere verzameling die voorziet in de systematische bekendmaking van belangrijke beslissingen van alle Tsjechische gerechten, dat wil zeggen de uitspraken van het Grondwettelijk Hof en algemene rechtbanken die algemene implicaties kunnen hebben. De bevindingen van het Grondwettelijk Hof worden bekendgemaakt in het Sbírka nálezů a usnesení Ústavního soudu (verzameling arresten en besluiten van het Grondwettelijk Hof), gepubliceerd door C. H. Beck in Praag. Wat de algemene rechtbanken betreft, wordt slechts een selectie van de bevindingen van de hogere rechtbanken, dat wil zeggen het Hooggerechtshof en het Administratieve Hooggerechtshof, systematisch bekendgemaakt. De geselecteerde beslissingen van het Hooggerechtshof, alsmede zijn conclusies, waarmee wordt beoogd de jurisprudentie van de lagere burgerlijke en strafrechtbanken van de gewone rechterlijke macht te consolideren, worden afgedrukt in het Sbírka soudních rozhodnutí a stanovisek (verzameling beslissingen en conclusies), gepubliceerd door LexisNexis in Praag. De geselecteerde arresten en besluiten van het Administratieve Hooggerechtshof worden bekendgemaakt in het Sbírka rozhodnutí Nejvyššího správního soudu (verzameling beslissingen van het Administratieve Hooggerechtshof), gepubliceerd door ASPI in Praag. De jurisprudentie van de lagere algemene rechtbanken wordt niet systematisch bekendgemaakt; soms wordt een selectie van beslissingen in juridische tijdschriften gepubliceerd.
De officiële elektronische zoekmachines voor de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en beide hooggerechtshoven bestrijken de beslissingen van deze hoven in hun geheel en zijn in dit verband van praktisch belang. Met deze machines worden elektronische opzoekingen geïnitieerd van servers bij de verschillende lagere algemene rechtbanken voor het weergeven van selecties uit hun jurisprudentie.
judikatura Ústavního soudu ČR (jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof)
judikatura Ústavního soudu ČR (jurisprudentie van het Hooggerechtshof)
judikatura Ústavního soudu ČR (jurisprudentie van het Administratieve Hooggerechtshof)
De gegevensbank is gratis toegankelijk.
Geselecteerde commerciële gegevensbanken:
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Denemarken.
Informatie over het Deense rechtsstelsel is te vinden op de website van het Deense ministerie van Justitie en van het
Deense parlement.
De belangrijkste rechtsbronnen in Denemarken zijn wetgeving, voorbereidend wetgevend werk en jurisprudentie.
Wetgeving is de belangrijkste rechtsbron en wordt gepubliceerd in de staatscourant. Sinds 2008 is de staatscourant alleen nog maar in elektronische vorm beschikbaar. De wetgeving is onderverdeeld in onder meer wetten, verordeningen en bestuursreglementen. Wetten worden aangenomen door het Deense parlement, verordeningen worden uitgevaardigd door de regering en bestuursreglementen worden opgesteld door de autoriteiten.
Het parlement is het enige orgaan dat bevoegd is om nieuwe wetten aan te nemen of bestaande wetgeving te wijzigen. Eenmaal aangenomen, kan wetgeving alleen door het parlement worden ingetrokken of gewijzigd.
Beslissingen van rechterlijke instanties spelen ook een belangrijke rol bij de toepassing van het recht. Arresten van het hooggerechtshof zijn vaak belangrijker dan vonnissen van lagere rechtbanken.
Ook voorbereidend wetgevend werk, dat wordt uitgevoerd tijdens de wetgevingsprocedure, is belangrijk bij de toepassing van het recht.
Het juridische informatieportaal (Retsinformation) geeft burgers toegang tot:
Het informatieportaal bevat alle wetgeving die op 1 januari 1985 van kracht was of na die datum is aangenomen.
De gegevensbank is gratis toegankelijk.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
De Bondsrepubliek Duitsland is een democratische, federale en sociale rechtsstaat. De grondrechten en de beginselen van een democratische, federale en sociale rechtsstaat vormen samen de onschendbare kern van de Duitse grondwet, waarvan de naleving wordt gewaarborgd door het Federaal Constitutioneel Hof (Bundesverfassungsgericht).
De Duitse grondwet (Grundgesetz) vormt het kader voor het rechtsstelsel en de waarden van de Bondsrepubliek Duitsland. In de grondwet is het volgende vastgelegd:
De nationale geschreven rechtsbronnen zijn in hoofdzaak de grondwet, wetten, algemene maatregelen van bestuur en statuten.
In materiële zin is een wet een abstracte en algemene regel die gevolgen voor derden heeft. In formele zin gaat het om een rechtshandeling die door de bevoegde wetgevende organen wordt voorgeschreven volgens de in de grondwet vermelde procedure.
Duitsland is een federale staat met 16 deelstaten – de Länder. Er zijn daarom federale wetten, die binnen het gehele grondgebied van de Bond gelden, en deelstaatwetten die alleen geldig zijn in de betreffende deelstaat. Elke deelstaat heeft zijn eigen constitutie en heeft ook, binnen het rechtskader van de federale grondwet, de bevoegdheid om wetgeving, algemene maatregelen van bestuur en statuten aan te nemen.
De wetgevende bevoegdheden van de Bond en de deelstaten zijn nauwkeurig vastgelegd in de federale grondwet. De deelstaten hebben wetgevende bevoegdheden, tenzij in de grondwet is vastgelegd dat deze bevoegdheden zijn overgedragen aan de federale overheid. De belangrijkste wetgevende bevoegdheden van de Bond zijn vastgelegd in de artikelen 71 tot en met 74 van de grondwet. Daarnaast bevat de grondwet op verschillende locaties meer wetgevende bevoegdheden van de Bond.
Op de gebieden die binnen de exclusieve wetgevende macht van de Bond vallen, hebben de deelstaten alleen de bevoegdheid om wetgeving aan te nemen als zij hiertoe expliciet zijn gemachtigd door een federale wet (artikel 71 van de grondwet).
Op grond van artikel 73 van de grondwet heeft de Bond exclusieve wetgevende macht op (onder meer) de volgende gebieden: alle kwesties op het gebied van buitenlands beleid, defensie (inclusief de bescherming van de burgerbevolking), burgerschap, vrijheid van verkeer, paspoorten, verblijfsregistratie en identiteitsbewijzen, immigratie, emigratie en uitzetting, valuta en geld, de eenheid van het douane- en handelsgebied, luchtverkeer, samenwerking tussen de Bond en de deelstaten met betrekking tot recherchewerk en het recht inzake wapens en explosieven.
Op gebieden die onder concurrerende wetgeving vallen, hebben de deelstaten het recht om wetgeving aan te nemen, mits en voor zover de Bond zijn wetgevende bevoegdheden op datzelfde gebied niet uitoefent (artikel 72 van de grondwet). De rechtsgebieden die onder concurrerende wetgeving vallen, zijn onder meer burgerlijk recht, strafrecht en verkeersrecht, alsmede verenigingsrecht, recht betreffende verblijf en vestiging van buitenlandse staatsburgers, recht betreffende economische zaken, arbeidsrecht, socialezekerheidsrecht en bepaalde aspecten van consumentenbescherming. Met betrekking tot bepaalde zaken die op grond van artikel 74 van de grondwet binnen de werkingssfeer van concurrerende wetgeving vallen, heeft de Bond uitsluitend het recht om wetgeving aan te nemen mits en voor zover de totstandbrenging van gelijkwaardige leefomstandigheden binnen het gehele grondgebied van de Bond of de handhaving van juridische of economische eenheid federale regelgeving noodzakelijk maken in het nationaal belang.
Een algemene maatregel van bestuur is een abstracte en algemene regel met gevolgen voor derden, die door de uitvoerende macht op basis van een wettelijke machtiging wordt uitgevaardigd.
Een statuut is een abstracte en algemene rechtsregel die door een publiekrechtelijke rechtspersoon kan worden goedgekeurd in het kader van een op grond van de wet toegekende autonomie en die van toepassing is op personen die daartoe behoren of daaraan zijn onderworpen.
Naast de geschreven rechtsbronnen zijn er ook ongeschreven rechtsbronnen, waaronder de algemene regels van het volkenrecht en het gewoonterecht. Jurisprudentie is in beginsel geen rechtsbron, al speelt deze in de praktijk een belangrijke rol. Alleen bepaalde arresten van het Constitutioneel Hof van de Bondsrepubliek Duitsland kunnen rechtskracht krijgen.
In artikel 25 van de grondwet wordt een bijzondere rol toebedeeld aan de algemene regels van het internationaal recht: volgens artikel 25, eerste zin, maken deze regels deel uit van het federale recht en volgens artikel 25, tweede zin, hebben ze voorrang boven de wetten. De algemene regels van het internationaal recht bevinden zich in de nationale hiërarchie van normen dus tussen de grondwet en de wetten.
Internationale verdragen over onderwerpen die tot de bevoegdheid van de federale staat behoren, moeten in de vorm van een federale wet, door de bevoegde instanties worden goedgekeurd, waarna zij op het gehele grondgebied van de Bond geldig zijn. Daarom worden deze verdragen in de nationale hiërarchie van normen (slechts) met een federale wet gelijkgesteld.
Er zijn specifieke grondwettelijke bepalingen die gelden voor de deelname van Duitsland aan de Europese Unie (artikel 23 van de grondwet) en voor andere gevallen van overdracht van soevereine rechten aan internationale instellingen (artikel 24) door het sluiten van internationale verdragen.
Het primaire recht van de Unie is in Duitsland van toepassing onder de voorwaarden van artikel 23 van de grondwet, conform de benodigde goedkeuringswet. Rechtshandelingen op basis van het afgeleide Unierecht die onmiddellijk toepasselijk zijn (zoals verordeningen) gelden in beginsel rechtstreeks in Duitsland. Rechtshandelingen op basis van het afgeleide Unierecht waarvoor een omzetting in rechtshandelingen naar nationaal recht vereist is (zoals richtlijnen), gaan in beginsel pas in Duitsland gelden wanneer er nationale omzettingshandelingen zijn aangenomen. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft het Unierecht in beginsel voorrang, wanneer dit strijdig is met het nationale recht. Krachtens deze jurisprudentie moet het nationaal recht in overeenstemming met het Unierecht worden uitgelegd, wat betekent dat strijdigheid tussen wetten wordt beperkt, als er ruimte voor een dergelijke uitleg bestaat.
Grondwet voor de Bondsrepubliek Duitsland (Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland, GG) –
Engelse vertaling
Wet inzake het Federaal grondwettelijk Hof (Gesetz über das Bundesverfassungsgericht, BVerfGG) –
Engelse vertaling
Burgerlijk wetboek (Bürgerliches Gesetzbuch, BGB) –
Engelse vertaling
Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Zivilprozessordnung, ZPO) –
Engelse vertaling
Wetboek van koophandel (Handelsgesetzbuch, HGB) –
Engelse vertaling
Wet inzake naamloze vennootschappen (Aktiengesetz, AktG) –
Engelse vertaling
Wet inzake besloten vennootschappen (Gesetz betreffend die Gesellschaften mit beschränkter Haftung, GmbHG) –
Engelse vertaling
Wetboek inzake het bestuursprocesrecht (Verwaltungsgerichtsordnung, VwGO) –
Engelse vertaling
Wet inzake de bestuursrechtelijke procedure (Verwaltungsverfahrensgesetz, VwVfG)
Wetboek van strafrecht (Strafgesetzbuch, StGB) –
Engelse vertaling
Wetboek van strafvordering (Strafprozeßordnung, StPO) –
Engelse vertaling
De grondwet staat het hoogst in de hiërarchie van binnenlandse normen. De grondwet heeft de voorrang boven alle andere binnenlandse rechtsbronnen en vormt het instrument waarop het volledige Duitse rechtsstelsel rust. Elke wettelijke bepaling die in Duitsland wordt aangenomen, moet in overeenstemming zijn met de grondwet, zowel formeel als inhoudelijk. Daarom bepaalt artikel 20, lid 3, van de grondwet dat de wetgevende macht gebonden is aan de grondwet en de uitvoerende en rechtsprekende macht aan de wet en het recht. De wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht zijn in het bijzonder gebonden aan de grondrechten die zijn vastgelegd in de artikelen 1 tot en met 19 van de grondwet, die rechtstreeks toepasselijk recht vormen (artikel 1, lid 3). De voorrang van de grondwet wordt uiteindelijk gehandhaafd door het Federaal Constitutioneel Hof. Alleen dit hof kan een handeling van het parlement ongeldig verklaren, wanneer de betreffende handeling ongrondwettelijk is.
In artikel 79, lid 2, wordt bepaald dat de grondwet alleen kan worden gewijzigd door een tweederde meerderheid van de leden van de Bondsdag en twee derde van de stemmen van de Bondsraad. Via de Bondsraad nemen de deelstaten deel aan de vaststelling van de wetgeving en aan het bestuur van de Bond en aan zaken met betrekking tot de Europese Unie. Bepaalde essentiële onderdelen van de grondwet – te weten de verdeling van de Bond in deelstaten, hun deelname aan het wetgevingsproces en de beginselen die zijn vastgelegd in de artikelen 1 en 20 – mogen helemaal niet worden gewijzigd (artikel 79, lid 3, de zogenoemde “eeuwigheidsclausule”), als waarborg dat bijzonder essentiële constitutionele kernbepalingen van de grondwet behouden blijven.
De algemene bepalingen van het internationaal recht staan lager in de hiërarchie dan de grondwet, maar hoger dan de wetten van de Bond en de deelstaten. Deze algemene bepalingen omvatten het internationale gewoonterecht en de algemene beginselen van het volkenrecht, maar niet het internationale verbintenissenrecht. De grondwet stelt expliciet dat deze algemene bepalingen integraal deel uitmaken van het federale recht en dat ze voorrang hebben boven de wetten en direct rechten en plichten scheppen voor de inwoners van het grondgebied van de Bond (artikel 25). Tot deze algemene bepalingen van het internationaal recht met rechtsgevolg voor individuen (d.w.z. regels die bedoeld zijn om het individu te beschermen) behoren met name de garantie van een passende vorm van rechtsbescherming voor vreemdelingen en het “specialiteitsbeginsel”, dat bepaalt dat strafzaken gebonden zijn aan de voorwaarden voor uitlevering die de uitleverende staat heeft gesteld.
Gewone wetgeving staat lager in de hiërarchie dan de grondwet. Wetten worden aangenomen door de Bondsdag in samenwerking met de Bondsraad. Wetsontwerpen kunnen worden ingediend in de Bondsdag door de Bondsregering, door de Bondsraad, of door leden van de Bondsdag (door een fractie of ten minste 5 % van de leden). In de grondwet worden de gevallen bepaald waarin voor de definitieve goedkeuring van een wet door de Bondsdag toestemming nodig is van de Bondsraad (op dit moment geldt dat volgens de statistieken die de Bondsraad op zijn website heeft gepubliceerd voor ongeveer 38 % van alle wetten). Voor de overige wetgeving die door de Bondsdag wordt aangenomen, mag de Bondsraad alleen bezwaar aantekenen tegen een wetsontwerp dat is aangenomen door de Bondsdag, die dat bezwaar op zijn beurt mag verwerpen. In het geval van meningsverschillen tussen de Bondsdag en de Bondsraad kan een gemeenschappelijk comité voor gezamenlijke overweging van wetsontwerpen (het Bemiddelingscomité) bijeen worden geroepen, dat bestaat uit een gelijk aantal leden van de Bondsdag en de Bondsraad (op dit moment 16 leden van elk orgaan). De rol van het Bemiddelingscomité is het opstellen van voorstellen voor het bereiken van unanimiteit, maar het comité kan zelf geen beslissingen namens de Bondsdag en de Bondsraad nemen.
Algemene maatregelen van bestuur zijn ondergeschikt aan wetgeving en kunnen worden uitgevaardigd door de federale regering, een Bondsminister of de regeringen van de deelstaten. Statuten staan lager in de hiërarchie dan algemene maatregelen van bestuur en kunnen worden uitgevaardigd door een publiekrechtelijke rechtspersoon (bv. een gemeente).
Duitse wetten worden gemaakt door de beide kamers van het Duitse parlement. De Duitse Bondsdag is dan ook het belangrijkste wetgevende orgaan. De Bondsdag beslist over alle wetten die onder de bevoegdheid van de Bondsrepubliek Duitsland vallen, in een wetgevingsprocedure waaraan ook de Bondsraad moet deelnemen.
Binnen het federale systeem van Duitsland ligt een aanzienlijk deel van de staatsmacht bij de deelstaten. Daarom is de Bondsraad ook betrokken bij de aanneming van wetgeving. Alle wetten worden ter stemming voorgelegd aan de Bondsraad en deze mag – als het gaat om een wet die zijn goedkeuring behoeft – zelfs de afwijzing van bepaalde voorstellen bevelen.
De meeste wetsontwerpen en voorgestelde teksten worden ingediend door de federale regering. Die heeft als middelpunt van de wetgevende macht de meeste ervaring met de tenuitvoerlegging van wetgeving en bezit rechtstreekse kennis over waar in de praktijk nieuwe regelgeving nodig is.
Behalve de federale regering heeft echter ook de Bondsraad het recht wetsontwerpen in te dienen die tot nieuwe wetten kunnen leiden.
En ook de leden en fracties van de Bondsdag kunnen voorstellen voor nieuwe wetten of wijzigingswetten aan de Bondsdag voorleggen.
Over deze wetsontwerpen wordt gesproken, nagedacht en gestemd in het parlement volgens een nauwkeurig vastgelegde procedure.
Als de federale regering een wet wil wijzigen of invoeren, moet de Bondskanselier het wetsontwerp eerst voorleggen aan de Bondsraad.
De Bondsraad heeft dan in de regel zes weken de tijd om zijn commentaar op het wetsontwerp in te dienen, waarop de regering dan weer kan reageren met een schriftelijke conclusie van antwoord. De Bondskanselier stuurt het wetsontwerp vervolgens samen met het commentaar van de Bondsraad naar de Bondsdag. Eén uitzondering op deze procedure is de ontwerpbegroting, die tegelijkertijd aan de Bondsraad en de Bondsdag wordt gestuurd.
Een soortgelijke procedure geldt als wetsvoorstellen worden ingediend door de Bondsraad. Zodra de meerderheid van de leden van de Bondsraad voor het wetsontwerp heeft gestemd, gaat het eerst naar de federale regering, die er haar opmerkingen aan toevoegt, meestal binnen zes weken, en daarna naar de Bondsdag.
Wetsontwerpen kunnen ook worden ingediend door leden van de Bondsdag. Ze moeten in dat geval worden gesteund door ten minste een van de fracties of ten minste 5 % van de leden van de Bondsdag.
Deze wetsontwerpen hoeven niet eerst te worden voorgelegd aan de Bondsraad. Om die reden laat de regering soms bijzonder urgente wetsontwerpen indienen door fracties die het in de Bondsdag steunen.
Voordat een wetsontwerp door de Bondsdag kan worden behandeld, moet het eerst worden voorgelegd aan de voorzitter van de Bondsdag en daarna worden geregistreerd door de administratie.
Vervolgens wordt het verspreid onder alle leden van de Bondsdag en de Bondsraad en de Bondsministeries als een gedrukt document of, vaker nog, in elektronische vorm.
Zodra het wetsontwerp op de agenda voor de plenaire vergadering is gezet, is de eerste fase van de behandeling in het parlement afgerond: vervolgens kan het gepresenteerd worden tijdens een openbare, officiële vergadering van de Bondsdag.
Als regel worden wetsontwerpen driemaal besproken in de plenaire vergadering van de Bondsdag. Deze debatten worden lezingen genoemd.
Tijdens de eerste lezing wordt alleen een debat gehouden als hiertoe is besloten door de Ältestenrat (een speciaal uitvoerend orgaan van de Bondsdag) of als het wordt aangevraagd door een van de fracties. In de meeste gevallen gebeurt dit als wetgevingsprojecten bijzonder controversieel zijn of van bijzonder belang zijn voor het publiek.
Het hoofddoel van de eerste lezing is op basis van de aanbevelingen van de Ältestenrat een of meerdere commissies aanwijzen die het wetsontwerp zullen bestuderen en het zullen voorbereiden voor de tweede lezing.
Als er meerdere commissies worden aangewezen, krijgt één commissie de eindverantwoordelijkheid voor de discussies over het onderwerp en dus voor het verloop van de procedure. De overige commissies wordt gevraagd advies uit te brengen over het wetsontwerp.
De gedetailleerde wetgevingswerkzaamheden vinden plaats in de permanente commissies, die bestaan uit leden van alle fracties. De commissieleden stellen zich op de hoogte van het materiaal en bespreken het tijdens hun vergaderingen. Zij kunnen ook deskundigen en vertegenwoordigers van groepen van belanghebbenden uitnodigen voor openbare hoorzittingen.
Parallel aan het werk dat door de commissies wordt verricht, vormen de fracties werkgroepen, waarin zij de betreffende kwesties bestuderen en hun eigen standpunt bepalen.
Het is niet ongebruikelijk dat de fracties in de commissies samenwerken. De meeste wetsontwerpen worden in meer of mindere mate herzien als gevolg van samenspel tussen de regeringsfracties en de oppositie.
Na de afronding van de besprekingen zal de commissie met de eindverantwoordelijkheid voor het wetsontwerp een verslag presenteren aan de plenaire vergadering over het verloop en de resultaten van de besprekingen. Het besluit dat deze commissie aanbeveelt, vormt de basis voor de tweede lezing die nu plaatsvindt in de plenaire vergadering.
Voor de tweede lezing ontvangen alle leden van de Bondsdag de gepubliceerde aanbeveling voor een besluit in gedrukte vorm. Zij zijn dus goed voorbereid op het debat. De fracties coördineren nogmaals hun standpunten tijdens interne vergaderingen voorafgaand aan het debat, om één front te kunnen vormen tijdens de openbare tweede lezing.
Na het algemene debat kunnen alle bepalingen in het wetsontwerp afzonderlijk worden behandeld. In de regel gaat de plenaire vergadering echter direct over tot stemming over het wetsontwerp als geheel.
Alle leden van de Bondsdag mogen moties voor amendementen indienen, die vervolgens meteen in de plenaire vergadering worden behandeld. Als de plenaire vergadering amendementen aanneemt, moet de nieuwe versie van het wetsontwerp eerst worden gedrukt en verspreid. Deze procedure kan echter worden ingekort als twee derde van de aanwezige leden daarmee instemt. In dat geval kan de derde lezing onmiddellijk beginnen.
Tijdens de derde lezing wordt alleen een nieuw debat gehouden als een fractie of ten minste 5 % van de leden van de Bondsdag daarom heeft verzocht.
In dit stadium mogen moties voor amendementen niet meer worden ingediend door individuele leden, maar alleen door fracties of door 5 % van de leden van de Bondsdag. Bovendien mogen de moties alleen betrekking hebben op amendementen die tijdens de tweede lezing zijn aangenomen.
De definitieve stemming vindt plaats aan het einde van de derde lezing. Als de voorzitter van de Bondsdag vraagt wie voor het wetsontwerp is, wie ertegen is en wie zich van stemming onthoudt, reageren de leden daarop door op te staan.
Zodra een wetsontwerp de noodzakelijke meerderheid heeft behaald in de plenaire vergadering van de Bondsdag, wordt het als wet doorgestuurd naar de Bondsraad.
Via de Bondsraad zijn de deelstaten betrokken bij de vorming van alle elementen van de wetgeving. In dat opzicht zijn de rechten van de Bondsraad om deel te nemen aan het wetgevingsproces heel nauwkeurig omschreven.
De Bondsraad mag geen wijzigingen aanbrengen in een wet die is aangenomen door de Bondsdag. Als de Bondsraad een wet niet goedkeurt, kan hij eisen dat het Bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen. Het Bemiddelingscomité bestaat uit een gelijk aantal leden van de Bondsdag en de Bondsraad.
Voor sommige wetsontwerpen, de zogenaamde goedkeuringswetten, is goedkeuring door de Bondsraad vereist. Het gaat bijvoorbeeld om wetten die de deelstaten verplichten burgers uitkeringen in geld te verstrekken of wetten betreffende de bestuurlijke bevoegdheid van de deelstaten.
Als het gaat om wetsontwerpen waartegen de Bondsraad bezwaar mag maken, kan de Bondsdag een wet in werking laten treden, zelfs als er geen overeenstemming is bereikt in het Bemiddelingscomité. Hiervoor is echter een nieuwe stemming nodig, waarin de Bondsdag het wetsontwerp met een absolute meerderheid aanneemt.
Bezoek voor meer informatie de website van deZodra een wetsontwerp is goedgekeurd door de Bondsdag en de Bondsraad, moet het nog een aantal stadia doorlopen voor het in werking kan treden.
Een wet die is aangenomen, wordt eerst gedrukt en doorgestuurd naar de Bondskanselier en de bevoegde Bondsminister, die hem medeondertekent.
Daarna ontvangt de Bondspresident de wet om deze in de wetgeving op te nemen. Hij of zij onderzoekt of de wet is aangenomen in overeenstemming met de grondwet en daarmee niet in strijd is. Als deze controles zijn verricht, ondertekent de Bondspresident de wet en geeft hij of zij opdracht deze in het federale staatsblad (Bundesgesetzblatt) te publiceren.
Op dat moment is de wet afgekondigd. Als er geen specifieke datum is genoemd waarop de wet in werking treedt, gebeurt dit op de veertiende dag na de publicatiedatum van het federale staatsblad waarin hij is afgedrukt.
In de grondwet is ook de kwestie van strijdig federaal en deelstaatrecht geregeld. De grondregel is vastgelegd in artikel 31 van de grondwet: Het federale recht prevaleert boven het recht van deelstaten. Dit beginsel geldt ongeacht de hiërarchische status van de strijdige regels, dus een federale verordening gaat bijvoorbeeld voor de constitutie van een deelstaat.
Daarnaast kan de strijdigheid worden opgelost door te kijken naar de hiërarchische status van de strijdige rechtsregels. Als het gaat om de verhouding tussen rechtsnormen van formeel gelijke rang wordt, in voorkomend geval, rekening gehouden met het aspect van specialiteit (lex specialis) of de chronologische volgorde van de aanneming van de norm (lex posterior).
Het federale ministerie van Justitie en het Duitse federale bureau voor justitie plaatsen bijna alle actuele federale wetgeving op het internet, waar geïnteresseerde burgers deze gratis kunnen raadplegen. Hier staan ook de actuele versies van de wetgeving en de algemene maatregelen van bestuur. Deze worden doorlopend geconsolideerd door het documentatiecentrum van het federale bureau voor justitie.
De rechtsnormen in de Duitse taal zijn in alle formaten voor gratis gebruik beschikbaar. De wetsteksten die op het internet staan, vormen daarvan niet de officiële versie. Die versie is uitsluitend te vinden in de papieren editie van het federale staatsblad.
Ja.
De rechtsnormen zijn beschikbaar in het Duits. Ook zijn er veel Engelse vertalingen beschikbaar.
Het is mogelijk een beperkte zoekactie te verrichten op woorden van een lange of korte titel en op de officiële afkortingen van alle beschikbare normen. Hierbij kunnen twee operatoren worden gebruikt:
Operator “en”:
het systeem zoekt de documenten waarin alle ingevoerde woorden staan.
Operator “of”:
het systeem zoekt de documenten waarin ten minste een van de ingevoerde woorden staat.
Daarnaast kunnen via een trefwoord alle beschikbare wetsteksten worden doorzocht. Ook hier kunnen twee operatoren worden gebruikt:
Operator “en”:
het systeem zoekt de documenten waarin alle ingevoerde woorden staan.
Operator “of”:
het systeem zoekt de documenten waarin ten minste een van de ingevoerde woorden staat.
Het federale ministerie van Justitie en het Duitse federale bureau voor justitie plaatsen vanaf het jaar 2010 een selectie van de beslissingen van het Constitutioneel Hof van de Bondsrepubliek, de federale gerechtshoven en het Federaal Octrooigerecht op het internet, waar geïnteresseerde burgers deze gratis kunnen raadplegen. De beslissingen worden geanonimiseerd en in beginsel in hun totaliteit gepubliceerd. De gegevensbank wordt dagelijks bijgewerkt:
De beslissingen zijn in alle formaten voor gratis gebruik beschikbaar.
Ja.
De beslissingen zijn beschikbaar in het Duits.
Via een standaardzoekactie (“eenvoudig zoeken”) kunnen alle beslissingen die de burgerservice heeft gepubliceerd, integraal worden doorzocht. De door de gebruiker ingevoerde gegevens worden voor zover mogelijk aan bepaalde metagegevens gekoppeld en de spelling wordt waar nodig gecorrigeerd. De zoektermen worden na de uitvoering van de zoekactie onder het zoekformulier vermeld, evenals de resultaten. Er is een invoerveld beschikbaar, waarin vrijwel alle criteria van de concrete zoekactie kunnen worden gebruikt, zoals in een zoekmachine op het internet.
Zodra een zoekterm wordt ingevuld, verschijnt automatisch een lijst met mogelijke resultaten. Tekstuele en andere zoektermen worden voorgesteld, nadat de gebruiker is begonnen een zoekcriterium in te voeren, via de automatisch gegenereerde lijst met voorstellen, en kunnen rechtstreeks in het zoekscherm worden overgenomen. Bovendien detecteert het systeem foutief ingevoerde gegevens en signaleert het deze. Bij snel zoeken worden de ingevoerde gegevens geïnterpreteerd en wordt er via de lijst met voorstellen andere spellingen gepresenteerd (functie “Bedoelde u?”).
Standaard worden de ingevoerde zoekwoorden met “en” verbonden. De gebruiker hoeft dit woord dus niet in te geven. Er wordt automatisch gezocht naar teksten waarin alle ingevoerde zoekcriteria voorkomen. De gebruiker kan de operators “OF” of “ZONDER” invoeren om op verschillende woorden te zoeken of bepaalde zoektermen juist uit te sluiten. In de presentatie van de zoektermen blijft de volgorde van invoering behouden. In de lijst van zoektermen worden de operators “OF” of “ZONDER” getoond.
Bij geavanceerd zoeken kunnen de verschillende zoekcriteria voor alle documenten op gedifferentieerde manier met elkaar worden verbonden.
Behalve zoeken in een volledige tekst kan met geavanceerd zoeken naar metagegevens worden gezocht op grond van de volgende zoekcriteria:
De federale overheid plaatst onder leiding van het federale ministerie van Binnenlandse Zaken, en in het kader van een gemeenschappelijk project met juris GmBH (bedrijf dat het juridisch informatiesysteem voor de Bondsrepubliek Duitsland verzorgt) een uitgebreide gegevensbank met actuele bestuursrechtelijke bepalingen van de hoogste federale instanties op het internet, waar geïnteresseerde burgers deze gratis kunnen raadplegen. De gegevensbank bevat “living documents”, dat wil zeggen documenten die voortdurend door de Bondsministeries worden bijgewerkt. De bestuursrechtelijke bepalingen die worden herzien en de nieuwe bestuursrechtelijke bepalingen kunnen op elk moment via juris GmbH worden geïntegreerd.
Bestuursrechtelijke bepalingen zijn geen rechtsregels. Het zijn abstracte algemene regels binnen de bestuurlijke organisatie, die door hogere bestuurlijke autoriteiten of leidinggevenden aan ondergeschikte instanties of medewerkers worden uitgevaardigd en waarmee de organisatie en het handelen van het bestuur worden bepaald. Voor meer bijzonderheden over de verschillende bestuursrechtelijke bepalingen kunt u de internetsite van het betreffende federale ministerie raadplegen.
Ja.
De bestuursrechtelijke bepalingen zijn beschikbaar in het Duits.
Het is mogelijk een beperkte zoekactie te verrichten op woorden van een lange of korte titel en op de officiële afkortingen van alle beschikbare bestuursrechtelijke bepalingen. Hierbij kunnen twee operatoren worden gebruikt:
Operator “en”:
Het systeem zoekt de documenten waarin alle ingevoerde woorden staan.
Operator “of”:
het systeem zoekt de documenten waarin ten minste een van de ingevoerde woorden staat.
Daarnaast kunnen via een trefwoord alle beschikbare wetsteksten worden doorzocht. Ook hier kunnen twee operatoren worden gebruikt:
Operator “en”:
het systeem zoekt de documenten waarin alle ingevoerde woorden staan.
Operator “of”:
het systeem zoekt de documenten waarin ten minste een van de ingevoerde woorden staat.
Het federale ministerie van Justitie en de overheden van de deelstaten plaatsen wetsteksten op het internet, waar geïnteresseerde burgers deze kunnen raadplegen. Voor een deel van de teksten moet de burger betalen. Er zijn soms verschillende zoekcriteria.
Federaal staatsblad (Bundesgesetzblatt)
Het federale staatsblad verschijnt in druk en wordt in elektronische vorm op het volgende adres gepubliceerd: https://www.bgbl.de/xaver/bgbl/start.xav Alleen de gedrukte versie is bindend.
Federale staatscourant (Bundesanzeiger)
De federale staatscourant wordt in elektronische vorm op het volgende adres gepubliceerd: https://www.bundesanzeiger.de/pub/de/amtlicher-teil
Alleen de gedrukte versie is bindend.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina wordt informatie verstrekt over het Estlandse rechtsstelsel en een overzicht gegeven van het Estlandse recht.
Estland behoort tot de landen met een Europees continentaal rechtsstelsel (civiel recht). De belangrijkste rechtsbronnen zijn rechtsinstrumenten zoals de grondwet, het recht van de Europese Unie, internationale verdragen, wetten en verordeningen.
Juridische interpretaties door de hoogste rechter, het Hooggerechtshof, en opmerkingen van deskundigen fungeren ook als uitgangspunten (bv. de becommentarieerde uitgave van de grondwet). Rechterlijke uitspraken creëren geen rechten en over het algemeen zijn uitspraken van hogere rechtbanken niet bindend voor lagere rechtbanken. Het Hooggerechtshof, waar onder andere toetsing aan de grondwet plaatsvindt, is evenwel bevoegd rechtsinstrumenten ongeldig te verklaren als deze niet in overeenstemming zijn met de grondwet of met rechtsinstrumenten die voorrang hebben. Rechtbanken mogen dergelijke instrumenten niet toepassen bij de behandeling van specifieke zaken, en de rechtbanken zijn niet bevoegd om rechtsinstrumenten toe te passen die in strijd zijn met de grondwet. Het Hooggerechtshof, dat fungeert als grondwettelijk hof, onderzoekt de zaak vervolgens en is bevoegd om dergelijke instrumenten ongrondwettig verklaren (maar niet ongeldig).
Algemeen erkende beginselen en regels van het internationaal recht vormen een onlosmakelijk deel van het Estlandse rechtsstelsel.
De rechtsinstrumenten zijn onderverdeeld in instrumenten van algemene strekking, namelijk wetgevingshandelingen, en instrumenten van individuele strekking, namelijk uitvoeringshandelingen.
Instrumenten van algemene strekking
Grondwet – krachtens artikel 3, lid 1, van de grondwet wordt het overheidsgezag uitsluitend uitgeoefend ingevolge de grondwet en wetten die daarmee in overeenstemming zijn.
Wet – krachtens artikel 65 van de grondwet worden wetten aangenomen door het Estlandse parlement (de Riigikogu), waarbij de wetgevende macht berust. Wetten worden aangenomen in overeenstemming met de grondwet en op de voorgeschreven wijze gepubliceerd in de Riigi Teataja (het staatsblad). Alleen wetten die zijn bekendgemaakt, kunnen ten uitvoer worden gelegd.
Besluit – een rechtsinstrument dat kracht van wet heeft. Op grond van artikel 109 van de grondwet kan de president van de Republiek Estland in het geval van urgente nationale nood, indien het niet mogelijk is het parlement bijeen te roepen, besluiten met kracht van wet uitvaardigen. Dergelijke besluiten moeten medeondertekend worden door de voorzitter van het parlement en de premier. Op basis van de grondwet mag de president:
Een door de president van de Republiek Estland uitgevaardigd besluit treedt in werking op de tiende dag volgend op de publicatie ervan in Riigi Teataja, tenzij anders bepaald in het besluit zelf.
Zodra het parlement bijeen is, legt de president van de republiek de besluiten voor aan het parlement, dat vervolgens direct een wet vaststelt om de besluiten goed te keuren of af te wijzen. Artikel 110 van de grondwet bepaalt dat de president van de republiek dergelijke besluiten niet mag gebruiken om de grondwet, de wetten bedoeld in artikel 104 van de grondwet, wetten ter vaststelling van nationale belastingen of de staatsbegroting, te wijzigen of in te trekken.
Verordening – krachtens de artikelen 87 en 94 van de grondwet hebben de regering van de republiek en ministers de bevoegdheid verordeningen uit te vaardigen op basis van en ten behoeve van de naleving van een wet. Met het oog op kwesties van lokaal belang of in gevallen die in een wet zijn vastgelegd, zijn ook lokale overheden bevoegd om verordeningen uit te vaardigen. Daarnaast kunnen verordeningen worden uitgevaardigd door Eesti Pank (Bank van Estland), de auditeur-generaal en de raden van openbare universiteiten. Verordeningen mogen alleen worden uitgevaardigd op basis van en binnen de wettelijk toegekende bevoegdheden.
De regering van de republiek en de ministers hebben de bevoegdheid verordeningen uit te vaardigen op basis en ter naleving van een wet. Verordeningen treden in werking op de derde dag volgend op de publicatie ervan in Riigi Teataja, tenzij anders aangegeven in de betreffende verordening zelf.
Instrumenten van individuele strekking
Administratief besluit – een afzonderlijke bestuursrechtelijke handeling waarmee een overheidsinstantie over afzonderlijke juridische kwesties beslist en deze organiseert. Krachtens artikel 87, lid 6, van de grondwet vaardigt de regering van de republiek administratieve besluiten uit op basis van of ten behoeve van de naleving van een wet. Ook de premier, gouverneurs en lokale overheden hebben de bevoegdheid administratieve besluiten uit te vaardigen.
Beslissing – een individuele bestuursrechtelijke handeling die wordt uitgevaardigd op basis van bestuursrechtelijke bezwaar- of beroepschriften of via welke sancties worden opgelegd. Beslissingen worden ook aangenomen door het parlement, lokale overheden, de nationale verkiezingscommissie en de rechtbanken.
Voorschrift – krachtens artikel 94 van de grondwet vaardigen ministers voorschriften uit op basis van en ten behoeve van de naleving van een wet. Dergelijke voorschriften zijn onder andere dienstvoorschriften voor de medewerkers van een ministerie of voorschriften om de structuur vast te stellen en de activiteiten te organiseren van overheidsinstellingen die onder de bevoegdheid van een ministerie opereren.
De hiërarchie van rechtsinstrumenten is als volgt: de grondwet, het recht van de Europese Unie, internationale verdragen, wetten en besluiten, verordeningen van de regering van de republiek en door ministers uitgevaardigde verordeningen. Naast basisrechtsinstrumenten bestaan er ook individuele rechtsinstrumenten die worden uitgevaardigd op basis van een wet en die zich in de hiërarchie onder wetten en verordeningen bevinden. Rechtsinstrumenten mogen nooit in tegenspraak zijn met de rechtsinstrumenten van een hoger niveau.
De institutionele organisatie in Estland houdt het beginsel van de scheiding en het evenwicht van machten aan (artikel 4 van de grondwet).
De wetgevende macht berust bij het parlement. Krachtens artikel 103 van de grondwet hebben de leden van het parlement, parlementsfracties, commissies van het parlement, de regering en de president van de republiek het recht wetgevingsinitiatieven te nemen. De president van de republiek kan echter uitsluitend het initiatief tot grondwetswijzigingen nemen. Het parlement bespreekt de wetsvoorstellen en heeft het recht om deze aan te nemen of te verwerpen.
Het parlement heeft het recht om op grond van een besluit dat door een absolute meerderheid van zijn leden is goedgekeurd, een wetsontwerp voor te stellen aan de regering van de republiek.
Het parlement heeft het recht een referendum te laten houden over een ontwerpwet of een zaak van nationaal belang. De uitslag van het referendum wordt bepaald door de meerderheid van de stemmen van de deelnemers. Wetten die zijn aangenomen door middel van een referendum worden direct afgekondigd door de president van de republiek. Besluiten die via referenda worden genomen, zijn bindend voor alle overheidsinstanties. Als er geen meerderheid van stemmen is voor een ontwerpwet waarover een referendum is gehouden, schrijft de president buitengewone parlementsverkiezingen uit. Zaken die te maken hebben met de begroting, belastingen, de financiële verplichtingen van de staat, de ratificatie of verwerping van internationale verdragen, het uitroepen of opheffen van de noodtoestand en nationale defensie mogen niet in een referendum in stemming worden gebracht.
De uitvoerende macht berust bij de regering. In de meeste gevallen worden wetsvoorstellen door de regering aan het parlement voorgelegd. De wetsvoorstellen worden aan de regering voorgelegd door de ministeries en er moet voorafgaand een raadplegingsproces plaatsvinden tussen de ministeries.
De kanselier van Justitie en de auditeur-generaal nemen deel aan vergaderingen van de regering en hebben daar spreekrecht. Hun voorstellen binden de regering niet, maar met hun aanbevelingen en voorstellen wordt wel vaak rekening gehouden. Indien zulks naar het oordeel van de kanselier van Justitie en de auditeur-generaal nodig is, kunnen zij hun voorstellen rechtstreeks voorleggen aan de desbetreffende parlementaire commissie die het wetsvoorstel behandelt. Krachtens artikel 139 van de grondwet analyseert de kanselier van Justitie alle aan hem gedane voorstellen ten aanzien van wetswijzigingen, het aannemen van nieuwe wetten en het werk van overheidsinstanties en verstrekt hij, in voorkomend geval, een verslag aan het parlement. Indien de kanselier van Justitie van mening is dat een door de wetgevende macht, de uitvoerende macht of een lokale overheid aangenomen rechtsinstrument in tegenspraak is met de grondwet of met een wet, doet hij een voorstel aan het orgaan dat het rechtsinstrument heeft aangenomen om het binnen 20 dagen in overeenstemming te brengen met de grondwet of de betrokken wet. Indien het rechtsinstrument niet binnen die termijn in overeenstemming wordt gebracht met de grondwet of de betrokken wet, doet de kanselier van Justitie een voorstel aan het Hooggerechtshof om het rechtsinstrument ongeldig te laten verklaren op grond van artikel 142 van de grondwet.
De president kan ook weigeren een wet af te kondigen. In dat geval stuurt hij de wet, vergezeld van een met redenen omklede resolutie, terug naar het parlement voor een nieuw debat en een nieuwe beslissing.
Het ministerie van Justitie publiceert de aangenomen wetten in het Estlandse officiële publicatie Riigi Teataja (staatsblad) na afkondiging ervan door de president van de republiek.
Het wetgevingsproces in het Estlandse parlement omvat de volgende stadia:
Krachtens artikel 103 van de grondwet hebben de regering, een lid van het parlement, een parlementsfractie, een commissie van het parlement en de president van de republiek het recht wetgevingsinitiatieven te nemen. De president kan echter uitsluitend het initiatief tot grondwetswijzigingen nemen. Wetsvoorstellen moeten voldoen aan de door het bureau van het parlement aangenomen technische regels en aan de door de regering van de republiek aangenomen wetgevingsgerelateerde en technische regels. Het bureau van het parlement stuurt wetsvoorstellen door naar de vaste parlementaire commissie die verantwoordelijk is voor die voorstellen.
Een wetsvoorstel wordt met het oog op de plenaire vergadering van het parlement voorbereid door een vaste parlementaire commissie (de Commissie juridische zaken, de Commissie constitutionele zaken, de Commissie economische zaken, enz.). Op voorstel van de verantwoordelijke commissie wordt het wetsvoorstel op de agenda voor de plenaire vergadering van het parlement geplaatst.
Overeenkomstig het reglement van de Riigikogu en de Wet op het reglement van orde moet de eerste lezing van een wetsvoorstel plaatsvinden binnen zeven werkweken van de plenaire vergadering van het parlement na het in behandeling nemen van het wetsvoorstel. Wetsvoorstellen worden in drie lezingen door de plenaire vergadering van het parlement besproken; de eerste lezing is een debat over de algemene beginselen achter het wetsvoorstel. Als er tijdens de onderhandelingen geen voorstellen om het wetsvoorstel af te keuren worden gedaan door de verantwoordelijke commissie of door een fractie, eindigt de eerste lezing zonder te stemmen. Na de eerste lezing hebben de leden van het parlement en de parlementaire commissies en fracties tien werkdagen de tijd om amendementen in te dienen. Op voorstel van de verantwoordelijke commissie kan de voorzitter van het parlement een andere termijn vaststellen voor het indienen van amendementen.
De Commissie betrekt bij de bespreking van het voorstel alle relevante belanghebbenden die bij de voorbereiding van het voorstel betrokken waren en die aan de bespreking wensen deel te nemen.
De verantwoordelijke commissie bestudeert alle voorgestelde amendementen en beslist of hier al dan niet rekening mee moet worden gehouden bij het opstellen van de nieuwe tekst van het wetsvoorstel. De commissie stelt een nieuwe versie van het wetsvoorstel op voor de tweede lezing, met daarin alle aanvaarde amendementen en eventuele amendementen afkomstig van de commissie zelf. Zij stelt tevens een toelichting op voor de tweede lezing, met daarin informatie over het proces dat het wetsvoorstel heeft doorlopen, zoals de redenen om voorgestelde amendementen te aanvaarden of af te wijzen en de standpunten van degene die het initiatief heeft genomen voor het wetsvoorstel of het heeft ingediend, bij het proces betrokken deskundigen en andere personen.
Het wetsvoorstel wordt op voorstel van de verantwoordelijke commissie voor een tweede lezing op de agenda geplaatst. Op voorstel van het bureau van het parlement, de verantwoordelijke commissie of degene die het initiatief heeft genomen voor het wetsvoorstel, schort de Riigikogu de tweede lezing van het wetsvoorstel op zonder dat er gestemd wordt. Indien een fractie voorstelt de lezing op te schorten, wordt dit in stemming gebracht. Indien de tweede lezing van een wetsvoorstel opgeschort wordt, kunnen er nog amendementen worden ingediend. Indien de tweede lezing in het parlement niet wordt opgeschort, wordt zij als beëindigd beschouwd en wordt het wetsvoorstel verzonden voor een derde lezing.
Een ontwerpbeschikking van het parlement mag in stemming worden gebracht na het einde van de tweede lezing.
De verantwoordelijke commissie stelt de definitieve tekst van het wetsvoorstel op voor de derde lezing, en brengt taalkundige en technische verbeteringen aan nadat de tweede lezing beëindigd is. De commissie kan een toelichting opstellen voor de derde lezing, met daarin een overzicht van de na het einde van de tweede lezing doorgevoerde wijzigingen. In de derde lezing van een wetsvoorstel vinden er onderhandelingen plaats waarin vertegenwoordigers van de fracties verklaringen presenteren. Tijdens de derde lezing van het wetsvoorstel vindt de eindstemming plaats.
De aanneming van wetten en besluiten van het parlement geschiedt bij open stemming in het parlement. Tijdens de derde lezing van ontwerpwetten vindt de eindstemming plaats. Het aantal leden van het parlement dat vóór een wet moet stemmen om hem aan te nemen is vastgelegd in artikelen 73 en 104 van de grondwet, in overeenstemming waarmee wetten als volgt in categorieën worden onderverdeeld:
De volgende wetten kunnen uitsluitend bij absolute meerderheid van de leden van het parlement worden aangenomen of gewijzigd:
Zodra wetten of besluiten van het parlement aangenomen zijn, worden ze uiterlijk vijf werkdagen nadat ze zijn aangenomen ondertekend door de voorzitter van het parlement, of, in zijn of haar afwezigheid, door de vicevoorzitter van het parlement die de vergadering heeft voorgezeten.
De aangenomen en ondertekende wet wordt ter afkondiging aan de president van de republiek toegezonden. De president van de republiek kan weigeren een door het parlement aangenomen wet af te kondigen en kan deze binnen 14 dagen na de wet te hebben ontvangen, vergezeld van een met redenen omklede resolutie, terugsturen naar het parlement voor een nieuw debat en een nieuwe beslissing. Als het parlement de wet opnieuw ongewijzigd aanneemt nadat deze door de president van de republiek is teruggestuurd, moet de president van de republiek de wet afkondigen of het Hooggerechtshof verzoeken de wet ongrondwettig te verklaren. Indien het Hooggerechtshof de wet grondwettig verklaart, dient de president van de republiek de wet af te kondigen.
De wet wordt van kracht op de tiende dag na de publicatie ervan in Riigi Teataja, tenzij in de wet zelf anders is bepaald.
De belangrijkste rechtsinstrumenten en internationale verdragen worden gepubliceerd in Riigi Teataja. Wetten en verordeningen treden pas in werking na publicatie ervan in Riigi Teataja.
Riigi Teataja (het staatsblad) is de officiële onlinepublicatie en centrale wetgevingsgegevensbank van Estland. Sinds 1 juni 2010 wordt Riigi Teataja uitsluitend op het internet gepubliceerd, als officiële onlinepublicatie.
Sinds 1 januari 2011 wordt Riigi Teataja gepubliceerd door het ministerie van Justitie.
Wetten, verordeningen, internationale verdragen, beslissingen van het parlement en verordeningen van de regering worden gepubliceerd in Riigi Teataja, en ook andere belangrijke informatie, zoals vertalingen van rechtsinstrumenten en procedurele informatie met betrekking tot ontwerpversies van rechtsinstrumenten, kan hier beschikbaar worden gemaakt.
Riigi Teataja biedt toegang tot de meeste rechtsinstrumenten die sinds 1990 zijn aangenomen.
Sinds 1 juni 2002 worden officiële geconsolideerde wetteksten, besluiten van de president van de republiek, verordeningen en voorschriften van de regering, verordeningen van ministers, verordeningen van de president van Eesti Pank en verordeningen van de nationale verkiezingscommissie in Riigi Teataja gepubliceerd. Geconsolideerde versies van parlementaire besluiten worden gepubliceerd sinds 1 juni 2010 en geconsolideerde versies van verordeningen van lokale overheden sinds eind 2011.
Telkens als een dergelijk rechtsinstrument gewijzigd of bijgewerkt wordt, wordt er tegelijkertijd met het wijzigingsinstrument een geconsolideerde versie met de wijzigingen opgesteld en gepubliceerd, met informatie over wanneer het gewijzigde instrument in werking treedt. De geconsolideerde teksten zijn officieel en kunnen worden toegepast bij het handhaven van de wet. Ze hebben rechtskracht.
Alle gepubliceerde rechtsinstrumenten worden bij publicatie digitaal gestempeld. Iedereen kan het digitale stempel controleren, waardoor is gewaarborgd dat het instrument sinds de publicatie ervan ongewijzigd is gebleven. Alle gepubliceerde rechtsinstrumenten worden tevens gekoppeld aan een tijdstempel, waardoor eventuele gevallen van onbevoegde bewerking kunnen worden vastgesteld.
U kunt de geconsolideerde versies raadplegen die op een bepaalde datum van kracht zijn of waren. Bovendien hebt u ook toegang tot toekomstige versies, waar bekend, van deze rechtsinstrumenten. Elke versie van een geconsolideerde tekst is gekoppeld aan de eerdere en de latere versie. Dit stelt de gebruiker in de gelegenheid zich te ‘bewegen in de tijd’, van een eerdere versie van de geconsolideerde tekst naar een latere versie en vice versa. U hebt de mogelijkheid verschillende geconsolideerde versies van hetzelfde rechtsinstrument met elkaar te vergelijken om te kijken welke wijzigingen er zijn aangebracht.
Via de koppelingen in de geconsolideerde versie kunt u de verordeningen openen die zijn vastgesteld op basis van de wet en vanuit die verordeningen kunt u naar de bepalingen in de wet gaan op basis waarvan de verordeningen zijn vastgesteld.
Bij de instrumenten die in Riigi Teataja worden gepubliceerd, wordt een verwijzing naar de procedurele informatie opgenomen, die u helpt de toelichting te vinden (links naar de raadplegingsgegevensbank en naar de handelingen in het parlement), links met wetgeving van de Europese Unie, vertalingen en andere aanvullende informatie die nodig is om het rechtsinstrument te begrijpen.
Op de website van Riigi Teataja kunt u zoeken naar de jurisprudentie van de kantongerechten, districtsrechtbanken en het Hooggerechtshof. Ook is daar informatie beschikbaar over tijdstip en plaats van rechtszittingen.
Samenvattingen en overzichten van uitspraken van het Hooggerechtshof en uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) worden eveneens gepubliceerd. De samenvattingen zijn systematisch geordend en u kunt met behulp van trefwoorden of verwijzingen naar rechtsinstrumenten zoeken naar de samenvattingen van uitspraken van het Hooggerechtshof. Arresten van het EHRM kunnen op artikel worden gezocht.
In Riigi Teataja worden tevens diverse nieuwe artikelen in verband met wetten en wetgeving in het algemeen gepubliceerd.
Op 30 oktober 2013 is de website met de Engelstalige versie van Riigi Teataja live gegaan. Deze website bevat geactualiseerde Engelse vertalingen van de geconsolideerde teksten van wetten. Sinds eind 2014 zijn Engelse vertalingen van de geconsolideerde teksten van alle wetten (met uitzondering van ratificatiehandelingen) beschikbaar. De wetten worden vertaald door beëdigde vertalers. In 2011 werd begonnen met het vertalen van de teksten in het Engels; dit werd georganiseerd door het ministerie van Justitie. Hoewel de vertalingen geen rechtskracht hebben, worden ze wel actueel gehouden. Iedereen kan de meest recente vertalingen per e-mail ontvangen door zich te abonneren op de My RT-dienst
Er is ook een zoekfunctie voor ontwerpwetgeving, waarmee u de verschillende procedurele stadia kunt doorzoeken die aangenomen rechtsinstrumenten hebben doorlopen. Ook kunt u hiermee bekijken in welk procedureel stadium ontwerpwetgeving zich momenteel bevindt. Van daaruit heeft u toegang tot alle informatie over de wetgevingsprocedures en de documenten die in verband daarmee zijn opgesteld. Ook kunt vragen om op de hoogte te worden gehouden over elke fase van de aanneming van ontwerpwetgeving. Deze informatie zal naar uw e-mailadres worden gezonden als u zich heeft geabonneerd op de Minu RT-dienst.
De Minu RT-dienst biedt iedereen de gelegenheid een eigen gebruikersportaal op te zetten waarin instrumenten kunnen worden toegevoegd aan de eigen verzameling van links en via het portaal het verzoek kan worden gedaan om via e-mail op de hoogte te worden gesteld van nieuwe instrumenten en eventuele nieuwe, aanvullende informatie.
De toegang tot Riigi Teataja en tot alle juridische informatiediensten is kosteloos voor gebruikers.
Aan alle geïnteresseerden wordt kosteloos toegang tot de elektronische Riigi Teataja verleend bij lokale overheden en openbare bibliotheken (circa 600). Er wordt ook hulp verleend bij het zoeken naar de desbetreffende instrumenten. Het moet gebruikers kosteloos worden toegestaan tot 20 pagina's te printen.
Riigi Teataja (het staatsblad) is de officiële publicatie van de Republiek Estland, die sinds 27 november 1918 verschijnt. Het uitgeven van Riigi Teataja werd in 1940 gestaakt en in 1990 hervat.
Riigi Teataja wordt sinds 1996 op het internet gepubliceerd en op 1 juni 2002 kreeg de onlineversie de status van officiële publicatie.
Sinds 1 juni 2010 wordt Riigi Teataja uitsluitend op het internet gepubliceerd, als officiële onlinepublicatie. Sindsdien wordt het niet meer op papier uitgegeven.
In november 2010 is er een nieuw, gebruikersvriendelijker IT-systeem geïntroduceerd dat meer juridische informatie biedt. Het IT-systeem is ontwikkeld onder toezicht van de Riigikantselei (staatskanselarij) met financiering uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.
Samenvattingen van uitspraken van het Hooggerechtshof en arresten van het EHRM, diverse nieuwsberichten over de wetgeving in het algemeen en informatie over jurisprudentie en rechtszittingen zijn sinds 20 januari 2012 te vinden op de website van Riigi Teataja.
Eind 2012 is een zoekfunctie geïntroduceerd waarmee naar ontwerprechtsinstrumenten kan worden gezocht.
Sinds 2013 worden de actuele, geconsolideerde versies van alle verordeningen die zijn aangenomen door lokale overheden gepubliceerd in Riigi Teataja.
Sinds 24 september 2013 krijgen alle rechtsinstrumenten de digitale stempel van de afgevende instantie, en een tijdstempel bij publicatie in Riigi Teataja.
Op 30 oktober 2013 is de website met de Engelstalige versie van Riigi Teataja gelanceerd.
In het kader van de ontwikkeling van het nieuwe IT-systeem voor de elektronische Riigi Teataja zal een koppeling met de Europese N-Lex-gegevensbank tot stand worden gebracht.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Ierland.
De Grondwet van Ierland (of in het Iers Bunreacht na hÉireann), die op 29 december 1937 in werking is getreden, is de basis- of fundamentele wet in de Ierse staat. Hierin worden de instellingen en het staatsapparaat beschreven en wordt de scheiding van machten in een uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht vastgesteld. Tevens biedt zij de waarborgen voor de grondrechten die door de gerechten aan een strenge en soms ruime interpretatie zijn onderworpen.
De primaire wetgeving bestaat uit wetten die zijn aangenomen door het Oireachtas (het Parlement), bestaande uit de President van Ierland, de Seanad Éireann (het Hogerhuis) en de Dáil Éireann (het Lagerhuis). De primaire wetgeving omvat wetten tot wijziging van de Grondwet, die door de bevolking in een referendum moeten worden aanvaard om in werking te kunnen treden, de Public General Acts, welke van algemene toepassing zijn, en de Private Acts, die het gedrag of optreden van een welbepaalde persoon of een groep personen betreffen.
Afgeleide wetgeving is een mechanisme waarbij het Oireachtas wetgevende bevoegdheden aan een regeringsminister of een welbepaalde instantie kan delegeren. De bevoegdheid om bij delegatie wetgeving te maken dient uitdrukkelijk door primaire wetgeving te worden verleend. De uitoefening ervan geschiedt onder stringente voorwaarden: de beginselen en het uit te voeren beleid dienen helder en ondubbelzinnig in de delegerende wet te zijn aangegeven en moeten door de instantie die de afgeleide wetgeving vaststelt strikt worden nageleefd. Statutory Instruments zijn de meest gebruikelijke vorm van afgeleide wetgeving. Deze kan evenwel ook worden neergelegd in Regulations, Orders, Rules en Schemes of Bye-laws.
Wetten met betrekking tot Ierland die vóór 1922 zijn uitgevaardigd (bijvoorbeeld wetten van het Parlement van het Verenigd Koninkrijk) alsmede door de Ierse Vrijstaat goedgekeurde maatregelen (1922-1937) die niet strijdig met de Grondwet zijn, blijven uit hoofde van artikel 50 van de Grondwet van kracht. Veel van de wetten van vóór 1922 die voor Ierland niet langer relevant waren, werden ingetrokken bij de Statute Law Revision Acts 2005-2012.
Het Ierse rechtsstelsel is een common law-stelsel, hetgeen betekent dat het rechtersrecht een belangrijke rechtsbron vormt. Op basis van de precedentenleer, het stare decisis, dient een gerecht zich te houden aan uitspraken in eerdere zaken, inzonderheid aan de uitspraken van hogere rechterlijke instanties. Deze regel is evenwel een beleidslijn waarvan mag worden afgeweken. Dit corpus rechtsregels omvat regels, algemene beginselen, uitleggingsregels en adagia. De doctrine van het stare decisis maakt een onderscheid tussen de ratio decidendi, het bindende gedeelte van een uitspraak dat rechtskracht heeft, en het obiter dictum, opmerkingen van een rechter in een zaak over aangelegenheden die aan de orde kwamen in of niet wezenlijk waren voor de zaak of die zodanig naar voren werden geschoven dat er daarover geen beslissing nodig was. Het obiter dictum is niet bindend voor toekomstige zaken, maar kan overtuigend zijn.
Aangezien Ierland een lidstaat van de Europese Unie (EU) is, is het EU-recht een belangrijk onderdeel van de binnenlandse rechtsorde van de staat. De verplichtingen van het lidmaatschap van de EU leiden ertoe dat de Grondwet en andere nationale wetgeving aan het EU-recht ondergeschikt zijn telkens wanneer de Unie terzake bevoegd is. Er is een wijziging van de Grondwet nodig geweest om het de staat toe te staan tot de EU toe te treden en strijdigheid tussen de bepalingen van de Grondwet en het EU-recht te vermijden.
Ierland is ondertekenaar van vele internationale overeenkomsten en verdragen en is lid van vele internationale organisaties. In de Grondwet is bepaald dat Ierland de algemeen erkende beginselen van het internationaal recht in verband met de betrekkingen tussen staten aanvaardt.
Ierland is een dualistische staat, zodat internationale overeenkomsten door het Oireachtas in het nationale recht moeten worden geïncorporeerd om binnen de staat - anders dan tussen staten - een formele juridische status te hebben.
Ierland heeft in 1953 het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens ondertekend. Sindsdien konden de inwoners zich uit hoofde van de internationale juridische verplichtingen van de staat, voor het Europees Hof voor de rechten van de mens op de verdragsbepalingen beroepen. Aan de verdragsbepalingen is nationale juridische werking verleend bij de Wet van 2003 betreffende het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, waarbij het EVRM in het Ierse recht werd opgenomen.
Bij ontbreken van formele rechtsregels kan door een raadsman of door een gerecht ter motivering van zijn uitspraak worden verwezen naar wetenschappelijke geschriften. Ofschoon er discussie over bestaat of deze überhaupt wel zouden mogen worden toegepast en de invloed ervan de afgelopen jaren misschien is teruggelopen, wordt er door de gerechten bij de uitlegging van grondwetskwesties en bij het opsommen van grondwettelijke rechten ook uitgegaan van het natuurrecht en de natuurlijke rechten.
De Grondwet staat aan de top van het rechtsstelsel van Ierland. De rechtsgeldigheid van wetgeving, regeringsbesluiten en administratieve besluiten en gebruiken kan aan de Grondwet worden getoetst.
De Grondwet bepaalt echter dat wetten of maatregelen waartoe het lidmaatschap van de EU noopt, niet ongeldig kunnen worden verklaard. Dit is bepaald in artikel 29.4.6 van de Grondwet. Het EU-recht heeft daarmee voorrang op alle nationale wetten, de Grondwet inbegrepen. Doch omdat het EU-recht voorschrijft dat de tenuitvoerlegging van het EU-recht conform nationale procedures moeten worden bepaald, dienen de instrumenten die het EU-recht implementeren, toch in overeenstemming te zijn met de procedurele vereisten van de Grondwet.
Op grond van de Wet van 2003 betreffende het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens kunnen personen zich voor Ierse gerechten op de bepalingen van dit verdrag beroepen. Het EVRM is op subconstitutioneel niveau geïncorporeerd: de Grondwet behoudt het primaat. In de wet is bepaald dat de gerechten voor zover mogelijk de nationale bepalingen moeten interpreteren en toepassen in overeenstemming met de in het EVRM vervatte voorschriften. Indien de nationale wetgeving niet strookt met het EVRM, dient een verklaring van onverenigbaarheid te worden afgegeven.
De gerechten zijn er altijd van uitgegaan dat de beginselen van het internationaal gewoonterecht krachtens artikel 29.3 van de Grondwet, deel uitmaken van het nationale recht, dit evenwel in de mate waarin zij niet met de Grondwet, de wetgeving of de common law strijdig zijn. Internationale overeenkomsten mogen uitsluitend worden geratificeerd indien zij stroken met de Grondwet, zo niet moet tot een referendum worden overgegaan.
Wetgeving kan door latere wetgeving worden vervangen of gewijzigd. Afgeleide wetgeving kan door primaire wetgeving worden ingetrokken, evenals de gedelegeerde bevoegdheid om afgeleide wetgeving vast te stellen; maar afgeleide wetgeving kan niet prevaleren boven primaire wetgeving De gerechten kunnen wetgeving naast zich neerleggen met als argument dat deze gezien de bepalingen van de Grondwet (wetgeving van na 1937) ongeldig is of deze niet met de Grondwet strookt (wetgeving van vóór 1937). Er is een vermoeden dat de wetgeving van na 1937 in overeenstemming is met de Grondwet.
Uitspraken van gerechten kunnen door wetgevings- of constitutionele voorschriften en door latere uitspraken van gerechten van gelijke of hogere rang terzijde worden geschoven.
De oorspronkelijke Grondwet was niet verenigbaar met de Verdragen van de Europese Gemeenschap. Er was bijvoorbeeld in bepaald dat het Oireachtas het enige wetgevende orgaan in de staat was. Aan de Grondwet is derhalve de bepaling toegevoegd, dat op basis van de Grondwet geen enkele wet, rechtshandeling of maatregel waartoe het lidmaatschap van de EU noopt, ongeldig kan worden verklaard. Indien echter het toepassingsgebied en de doelstellingen zouden veranderen, bijvoorbeeld vanwege een nieuw verdrag, moet dit bij referendum aan de bevolking worden voorgelegd en in geval van aanvaarding daarvan door de bevolking, dient een bepaling te worden toegevoegd waarin wordt bevestigd dat de staat een dergelijk verdrag mag ratificeren.
Indien EU-wetgeving door de staat in nationaal recht moet worden omgezet, geschiedt dit met primaire wetgeving of vaker nog door middel van een Statutory Instrument, opgesteld door de regering of een regeringsminister.
Overeenkomstig de Grondwet worden internationale overeenkomsten onderdeel van het nationale recht indien zulks door het Oireachtas wordt bepaald. Dit gebeurt gewoonlijk door middel van een wet. Een voorbeeld hiervan is de Wet van 2003 betreffende het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, waarbij dit verdrag in het nationale recht werd geïncorporeerd, met als gevolg dat personen zich ten overstaan van nationale gerechten op de bepalingen van dat verdrag kunnen beroepen.
In de Grondwet is bepaald dat het Oireachtas, bestaande uit de Dáil (Lagerhuis) en de Seanad (Hogerhuis) en de President, "bij uitsluiting en exclusief bevoegd is wetten voor de staat vast te stellen", onder voorbehoud van de verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap van de Unie, zoals bepaald in de grondwet. Voorgestelde wetgeving in de vorm van een wetsontwerp dient door de President te worden ondertekend om in werking te treden en indien de President twijfels heeft over de grondwettigheid van het wetsontwerp kan hij dit, indien nodig, overeenkomstig artikel 26 van de Grondwet voor uitsluitsel aan de Supreme Court voorleggen.
Hierboven is reeds vermeld dat het Oireachtas de bevoegdheid om wetgeving vast te stellen, kan delegeren aan een regeringsminister of een andere instantie en dat deze bevoegdheid in het instrument van delegatie strikt wordt omschreven. EU-richtlijnen worden gewoonlijk ten uitvoer gelegd door middel van een Statutory Instrument dat door een minister wordt uitgevaardigd. De bevoegdheid wetgeving vast te stellen, kan aan een hele reeks instanties worden gedelegeerd, bijvoorbeeld aan regeringsministers, overheidsorganen, parastatale organen, regelgevingsorganen, groepen van deskundigen en plaatselijke overheden.
De regering is krachtens de Grondwet verantwoordelijk voor het onderhouden van de buitenlandse betrekkingen. Afhankelijk van vereisten of beperkingen in de Grondwet kan zij internationale verdragen en overeenkomsten ondertekenen en zich bij internationale organisaties aansluiten.
In het common law-stelsel is rechtersrecht bindend.
Het eerste stadium van een grondwetswijziging is krachtens artikel 46 de indiening van een wetsontwerp in de Dáil. Dit wetsontwerp dient door beide kamers van het Oireachtas te worden aangenomen en vervolgens voor goedkeuring of afwijzing aan de bevolking te worden voorgelegd. Volgens artikel 47, lid 1, wordt het ontwerp geacht door de bevolking te zijn goedgekeurd indien het een meerderheid van de uitgebrachte stemmen achter zich krijgt. Een dergelijke wetsontwerp dient "Wet tot wijziging van de Grondwet" als titel te krijgen en mag geen andere voorstellen bevatten. Indien het door de bevolking wordt goedgekeurd, dient de President het ontwerp te ondertekenen en dient hij het naar behoren als wet af te kondigen.
In artikel 47, lid 2, is bepaald dat een ontwerp waarover een referendum wordt gehouden en dat niet tot doel heeft de Grondwet te wijzigen, geacht wordt te zijn afgewezen indien het voorstel bij meerderheid van stemmen wordt afgewezen en indien de tegen het ontwerp uitgebrachte stemmen ten minste een derde van de geregistreerde kiezers vertegenwoordigen.
Het eerste stadium van de vaststelling van primaire wetgeving is gewoonlijk dat een wetsontwerp in een van beide kamers van het Oireachtas wordt ingediend. Elk in de Dáil ingediend wetsontwerp dient voor bestudering aan de Seanad te worden toegezonden, die wijzigingen kan aanbrengen die de Dáil moet bespreken. Indien een wetsontwerp evenwel in de Seanad is ingediend en daar is goedgekeurd, en vervolgens door de Dáil is gewijzigd, wordt het voorstel geacht in de Dáil te zijn ingediend en dient het voor bestudering opnieuw naar de Seanad te gaan.
Alvorens het ontwerp als wet wordt afgekondigd, dient dit door beide kamers van het Oireachtas te worden goedgekeurd en door de President als wet te worden ondertekend. Gedurende de loop van de wetgevingsprocedure kan een wetsontwerp in de Dáil en de Seanad nog gewijzigd worden. De Grondwet houdt evenwel vast aan het oppergezag van de door de bevolking rechtstreeks gekozen Dáil: in artikel 23 is bepaald dat ingeval de Seanad tegen het verlangen van de Dáil een wetsontwerp heeft afgewezen of gewijzigd, het de Dáil vrijstaat binnen 180 dagen een resolutie aan te nemen waarmee het wetsontwerp geacht wordt door de beide kamers te zijn goedgekeurd. De Seanad heeft de bevoegdheid om een wetsontwerp tot negentig dagen uit te stellen, maar heeft niet de bevoegdheid om te voorkomen dat het een wet wordt of om het te wijzigen, tenzij de Dáil ermee instemt.
De overgrote meerderheid van de wetsontwerpen wordt in de Dáil Eireann ingediend door een regeringsminister.
Financiële wetsontwerpen (d.w.z. voorstellen met betrekking tot het opleggen, intrekken, terugbetalen, wijzigen of regelen van belastingen alsook wetsontwerpen die ten laste van de begroting komen) kunnen alleen in de Dáil Éireann worden ingediend en door die kamer worden goedgekeurd. Dit soort wetsontwerp wordt aan de Seanad "voor aanbevelingen" toegezonden.
Het laatste stadium in de wetgevingsprocedure is dat de President het ontwerp ondertekent om het wet te laten worden. De President kan, na advies van de Council of State, een wetsontwerp of een welbepaald onderdeel van een wetsontwerp aan de Supreme Court toezenden om uitsluitsel over de grondwettigheid ervan te verkrijgen. Dit staat bekend als een "verwijzing artikel 26". Zodra de Supreme Court tot het besluit is gekomen dat het wetsontwerp grondwettig is, kan het nimmer meer op constitutionele gronden bij gerechten worden aangevochten en dient de President het wetsontwerp te ondertekenen zodat het kracht van wet krijgt. Indien tot het besluit wordt gekomen dat het wetsontwerp strijdig is met de Grondwet, dient de President te weigeren het met zijn handtekening kracht van wet te verlenen.
Gewoonlijk wordt in hogere wetgeving bepaald dat de gedelegeerde wetgeving waar zij toestemming voor geeft door het Oireachtas ongeldig kan worden verklaard of kan worden goedgekeurd. Deze bepalingen schrijven gewoonlijk voor dat de instrumenten aan één of aan beide kamers van het Oireachtas "worden bekendgemaakt", waarop deze de wetgeving binnen een welbepaalde tijdsspanne ongeldig kunnen verklaren. Voor alle afgeleide wetgeving waarmee maatregelen van de EU ten uitvoer worden gelegd, geldt dit mechanisme van ongeldigverklaring. Nadat zij wet zijn geworden dienen bepaalde Statutory Instruments te worden gedeponeerd in daartoe aangewezen bibliotheken en dient een bericht van hun totstandkoming als wet te verschijnen in de Iris Oifigiúil (het Staatsblad).
De regering kan internationale verdragen of overeenkomsten ondertekenen dan wel zich bij internationale organisaties aansluiten, hoewel wordt aangenomen dat de regering hiertoe niet gerechtigd is indien zulks de uitsluitende bevoegdheid wetgeving uit te vaardigen die aan het Oireachtas is verleend, zou belemmeren of anderszins een inbreuk op de Grondwet zou vormen. De gerechten zijn er daarom van uitgegaan dat verdragen die het toepassingsgebied en de doelstellingen van de Europese Unie wijzigen, pas door de regering mogen worden gesloten nadat zij door de bevolking in een constitutioneel referendum zijn aanvaard.
Wijzigingen van de Grondwet treden in werking nadat zij door de bevolking zijn aanvaard en het wetsontwerp waarin de wijziging werd voorgesteld door de President is ondertekend.
Een wetsontwerp wordt wet op de dag waarop het door de President wordt ondertekend en treedt op diezelfde dag in werking tenzij in deze wet anders is bepaald. De President ondertekent een wetsontwerp gewoonlijk tussen de vijf en zeven dagen nadat het hem is voorgelegd. In een wet kan de datum worden bepaald waarop zij in werking treedt of kan worden bepaald dat een minister een commencement order (afgeleide wetgeving) uitvaardigt om de wet of een deel van de wet van kracht te laten worden. De President is verplicht het wetsontwerp af te kondigen door bekendmaking van een bericht in de Iris Oifigiúil waarin wordt verklaard dat het ontwerp kracht van wet heeft.
In afgeleide wetgeving wordt de datum bepaald waarop zij in werking treedt.
Uitspraken van gerechten zijn gewoonlijk van kracht met ingang van de dag waarop zij zijn gedaan.
De gerechten geven uitsluitsel bij conflicten tussen verschillende rechtsregels of rechtsbronnen.
Onverminderd de hogere positie van het EU-recht is de Grondwet de hoogste wet in de staat en primeert zij in geschillen met andere wetten. Overeenkomstig artikel 34 van de Grondwet kunnen personen de constitutionele geldigheid van wetgeving voor de High Court aanvechten. Tegen een uitspraak daarvan kan bij de Supreme Court beroep worden aangetekend. Ook kunnen personen stellen dat hun grondwettelijke rechten zijn geschonden of dat op de constitutionele procedure inbreuk is gemaakt door optreden van de staat.
Er wordt van uitgegaan dat de wetgeving die na de goedkeuring van de Grondwet van 1937 is aangenomen, in overeenstemming is met de huidige Grondwet, totdat het tegendeel wordt vastgesteld.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin bepalingen van de Grondwet, inzonderheid bepalingen inzake grondrechten, tot op zekere hoogte met elkaar in conflict komen. De gerechten beschikken over verschillende methoden om in deze gevallen tot een uitspraak te komen, waaronder de letterlijke of grammaticale interpretatie, de historische benadering, de teleologische benadering of het harmoniemodel, de evenredigheidsleer, de benadering op basis van de hiërarchie van de rechten en ook het vasthouden aan het natuurrecht en de natuurlijke rechten.
Er zijn voorbeelden te noemen waarin na een onpopulaire uitspraak of interpretatie in verband met de Grondwet van de gerechten, een referendum is gehouden om de Grondwet te wijzigen.
Indien een persoon aanvoert dat zijn rechten krachtens het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens door wetgeving zijn geschonden, kan die persoon trachten bij de gerechten een verklaring van onverenigbaarheid te verkrijgen.
EU-wetgeving geniet immuniteit jegens de Grondwet, aangezien in de Grondwet is bepaald dat rechtshandelingen of maatregelen waartoe het lidmaatschap noopt, niet op basis van de Grondwet ongeldig kunnen worden verklaard, dit niettegenstaande dat de middelen om deze rechtshandelingen of maatregelen ten uitvoer te leggen, met de Grondwet in overeenstemming moeten zijn.
Afgezien van vraagstukken met betrekking tot de grondwettigheid, wordt de geldigheid van gedelegeerde wetgeving beoordeeld op basis van haar overeenstemming met de desbetreffende hogere wetgeving.
Nadere informatie over het Ierse rechtsstelsel, de wetgeving en de Grondwet is te vinden op de volgende sites:
• https://www.gov.ie/en/organisation/department-of-the-taoiseach
• https://www.courts.ie/judgments
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Griekenland.
De grondwet (Sýntagma) (fundamentele wet waarop alle wetgeving is gebaseerd).
Formeel recht (typikós nómos) (wetten aangenomen door het parlement en de president van de Republiek).
Wetgevingsinstrumenten (práxeis nomothetikoú periechoménou) (wetten die door de president van de Republiek op voorstel van de Raad van ministers worden vastgesteld voor de wettelijke regeling van uitzonderlijke gevallen van dringende en onvoorspelbare noodzaak).
Regelgevend presidentieel besluit (kanonistikó proedrikó diátagma) (waarin de rechtsregels worden vastgesteld en dat door de president van de Republiek wordt uitgevaardigd na een bijzondere of algemene wettelijke machtiging).
Regelgevende bestuurshandelingen (kanonistikés práxeis tis dioíkisis) (uitgegeven door bestuursorganen; onpersoonlijke wettelijke regelgeving met de kracht van formeel recht).
Oprichtingsverdragen van de EU (op basis van de Verdragen kunnen de EU-instellingen wetgevingshandelingen aannemen die vervolgens door de lidstaten worden uitgevoerd).
Verordeningen (bindende wetgevingshandelingen, met onmiddellijke en verplichte uitvoering in alle EU-landen).
Richtlijnen (wetgevingshandelingen waarin een doel wordt vastgelegd dat door alle EU-landen moet worden bereikt. Elk land moet echter zijn eigen wetgeving aannemen om deze doelstellingen te bereiken en de richtlijn in nationaal recht om te zetten).
Internationale verdragen (overeenkomsten tussen twee of meer partijen die onder een ander rechtssysteem vallen, over een specifiek samenwerkingsonderwerp).
Het gewoonterecht komt voort uit een constant terugkerende praktijk vanuit een gevoel van wettelijke verplichting (opinio juris) in zaken met betrekking tot gebieden die binnen het toepassingsgebied van de materiële grondwet vallen. Het gewoonterecht is een ongeschreven rechtsbron.
Jurisprudentie is het geheel van beslissingen die door een rechtbank worden genomen, waarbij wetten worden geïnterpreteerd en toegepast op grond van rechterlijke uitspraken. Jurisprudentie kan als een indirecte rechtsbron worden beschouwd.
Het beheer van lokale aangelegenheden valt onder de verantwoordelijkheid van het eerste en tweede niveau van het lokale bestuur. Voor het beheer van lokale aangelegenheden is er sprake van een vermoeden van bevoegdheid ten gunste van de lokale en regionale overheden. De lokale en regionale overheden beschikken over administratieve en financiële autonomie. De staat neemt de wetgevende, regelgevende en budgettaire maatregelen die nodig zijn om de financiële autonomie en de middelen te waarborgen die de lokale en regionale overheden nodig hebben om hun opdracht na te streven en hun verantwoordelijkheden uit te oefenen, terwijl de transparantie in het beheer van deze middelen wordt gewaarborgd. Een wet regelt de betaling en toewijzing aan de lokale en regionale overheden van belastingen en heffingen die ten gunste van hen worden vastgesteld en door de staat worden geïnd.
Oprichtingsverdragen van de EU (op basis van de Verdragen kunnen de EU-instellingen wetgevingshandelingen aannemen die vervolgens door de lidstaten worden uitgevoerd).
Verordeningen (bindende wetgevingshandelingen, met onmiddellijke en verplichte uitvoering in alle EU-landen).
Richtlijnen (wetgevingshandelingen waarin een doel wordt vastgelegd dat door alle EU-landen moet worden bereikt. Elk land moet echter zijn eigen wetgeving aannemen om deze doelstellingen te bereiken en de richtlijn in nationaal recht om te zetten).
Internationale verdragen (overeenkomsten tussen twee of meer partijen die onder een ander rechtssysteem vallen, over een specifiek samenwerkingsonderwerp).
Burgerlijk wetboek (Astikós Kódikas)
Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Kódikas Politikís Dikonomías)
Wet 4738/2020 “Schuldenregeling en tweedekansvoorziening bij faillissement, insolventie enz.”, waarbij de faillissementswet werd ingetrokken
Wet 2121/1993: auteursrecht, naburige rechten enz.
Wetten betreffende de vorm en de werking van vennootschappen
Grondwet
Wetboek van bestuursrecht (Kódikas Politikís Dikonomías)
Wetboek bestuursprocesrecht (Kódikas Politikís Dikonomías)
Wetboek van strafrecht (Poinikós Kódikas)
Wetboek van strafvordering (Kódikas Politikís Dikonomías)
De hiërarchie van rechtsinstrumenten is als volgt: de grondwet, het recht van de Europese Unie, internationale verdragen, wetten en besluiten, door de regering uitgevaardigde verordeningen en door ministers uitgevaardigde verordeningen. Naast de algemeen toepasselijke rechtshandelingen worden ook individuele rechtshandelingen uitgevaardigd op basis van specifieke wetten. Wat de normatieve hiërarchie betreft, bevinden deze zich onder wetten en verordeningen. Rechtsinstrumenten mogen nooit in tegenspraak zijn met de rechtsinstrumenten van een hoger niveau.
Het wetsontwerp dat door de speciale commissie voor wetsontwerpen is opgesteld, wordt naar de centrale commissie voor wetsontwerpen van het secretariaat-generaal van de regering gestuurd voor onderzoek, met name vanuit het oogpunt van systematische redactie van juridische teksten, waarbij ook aandacht wordt besteed aan andere punten (grondwettelijke rechtmatigheid, verenigbaarheid met internationaal recht).
Het wetsontwerp wordt aan het parlement voorgelegd, samen met een toelichting waarin de redenering en doelstellingen van de voorgestelde bepalingen worden uiteengezet. Wanneer de desbetreffende bepalingen aanleiding geven tot uitgaven uit hoofde van de staatsbegroting, moet een speciaal verslag over de uitgaven worden opgesteld en moet een bijbehorend verslag over de uitgaven worden opgesteld door het Nationaal Bureau voor de algemene boekhouding (Genikó Logistírio tou Krátous). Het wetsontwerp moet ook vergezeld gaan van een effectbeoordelingsverslag en een verslag over de openbare raadpleging die aan de indiening van het wetsontwerp voorafging, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
De voorzitter van het parlement legt het wetsontwerp ter discussie voor in de plenaire vergadering, de recesafdelingen van het parlement of de vaste parlementaire commissies. De president van de Republiek stelt op voorstel van de bevoegde ministers besluiten vast voor de handhaving van wetten. Op grond van bijzondere wettelijke bepalingen zijn de bestuursorganen gemachtigd regelgevingshandelingen uit te vaardigen over meer specifieke aangelegenheden of aangelegenheden van plaatselijk belang of van technische/gedetailleerde aard.
Nadat alle bevoegde ministers een wet hebben ondertekend, stelt de president van de Republiek de wet binnen één maand na de aanneming ervan door het parlement vast en maakt hij deze bekend.
Het initiatief tot wijziging van de wet ligt bij de bevoegde minister. Een wet is geldig zolang deze niet door een nieuwe wet wordt ingetrokken.
In de wet staat wanneer deze in werking zal treden. Anders zal de wet, overeenkomstig artikel 103 van de wet tot invoering van het burgerlijk wetboek, tien dagen na publicatie in de Staatscourant in werking treden.
In beginsel is een wet tot bekrachtiging van een verdrag geldig vanaf de datum van bekendmaking ervan in de Staatscourant en wordt het verdrag rechtsgeldig vanaf de in het verdrag vermelde datum.
Alle wetten die sinds 22 oktober 1993 zijn aangenomen, zijn te vinden op de website van het Griekse parlement. Bovendien kunt u op de website van de
Staatsdrukkerij via de “zoek”-functie de jaarlijkse lijsten vinden van wetten en presidentiële besluiten die sinds 1890 zijn aangenomen, hun onderwerp en de gegevens van de Staatscourant waarin ze zijn gepubliceerd.
Op grond van artikel 28 van de grondwet vormen internationale verdragen vanaf het moment van ratificatie bij wet een integraal onderdeel van het nationale Griekse recht en hebben zij voorrang op alle andere wettelijke bepalingen, op voorwaarde dat zij een latere wet vormen, met uitzondering van de bepalingen van de grondwet.
Verordeningen van de Europese Unie zijn bindend en universeel en rechtstreeks toepasbaar in alle lidstaten.
Richtlijnen worden omgezet door middel van wetten, presidentiële besluiten of ministeriële besluiten.
De Staatsdrukkerij houdt een volledige juridische databank bij.
Het gebruik is kosteloos (artikel 7 van wet 3861/2010, Staatscourant, serie I, nr. 112 van 13 juli 2010).
Intracom en Hol houden eenvolledige juridische databank bij, “ΝΟΜΟS”.
Aan het gebruik zijn kosten verbonden.
Website van de juridische dienst van de staat (Nomikó Symvoúlio tou Krátous)
Het gebruik is kosteloos.
De inhoud is alleen beschikbaar in het Grieks.
Staatsdrukkerij:
Juridische databank NOMOS:
Juridische dienst van de staat:
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het Spaanse rechtsstelsel en een overzicht van de Spaanse rechtsorde.
De Spaanse rechtsbronnen zijn vastgelegd in artikel 1 van het burgerlijk wetboek (Código Civil):
Grondwet: Hoogste rechtsorde van de Spaanse staat waaraan alle publieke machten en burgers onderworpen zijn. Alle bepalingen of handelingen die in strijd met de grondwet zijn, zijn niet rechtsgeldig. De grondwet is onderverdeeld in twee inhoudelijk duidelijk onderscheiden delen: a) het dogmatische gedeelte en b) het organieke gedeelte.
Internationale verdragen: Schriftelijke overeenkomsten tussen bepaalde volkenrechtelijke subjecten die door het volkenrecht worden beheerst en die kunnen bestaan uit een of meerdere met elkaar samenhangende rechtsinstrumenten, ongeacht de benaming daarvan. Na ondertekening en officiële bekendmaking in Spanje worden internationale verdragen onderdeel van de interne rechtsorde.
Autonomiestatuten: Spaanse institutionele basiswetgeving van afzonderlijke autonome gemeenschappen, erkend door de Spaanse grondwet van 1978 en goedgekeurd bij organieke wet. Hierin zijn ten minste de naam van de autonome gemeenschap, de territoriale begrenzing, de naam, organisatie en zetel van de instellingen van de autonome gemeenschap en alle hun toekomende bevoegdheden opgenomen. Autonomiestatuten zijn geen uitdrukking van soevereiniteit en vormen geen grondwet, daar zij niet zijn opgesteld door een grondwettelijke macht (in de gebieden die autonome gemeenschappen werden, bestond geen dergelijke macht). Zij hebben hun bestaan te danken aan de erkenning door de staat, waarbij het autonomiebeginsel het eenheidsbeginsel in alle gevallen onverlet laat.
Volgens artikel 1, lid 2, van het Spaans burgerlijk wetboek zijn bepalingen niet rechtsgeldig als zij strijdig zijn met bepalingen van een hogere rang. Dit betekent dat er noodzakelijkerwijs een hiërarchie tussen de verschillende soorten normen moet worden vastgesteld, en met dit doel worden in de Spaanse grondwet de onderlinge samenhang tussen de verschillende normen en hun hiërarchische en bevoegdheidsrelaties gereguleerd.
Volgens de grondwet is in het Spaanse recht de volgende rangorde van toepassing:
Daarnaast is er een bevoegdheidsbeginsel vastgelegd met betrekking tot de wetten en regels uitgevaardigd door de parlementen van de autonome gemeenschappen (regionale verordeningen, regionale regeringsdecreten enz.).
Rechters en rechtbanken passen geen wettelijke of andere bepalingen toe die in strijd zijn met de grondwet, de wet of het beginsel van een hiërarchie van normen.
Het institutioneel kader van Spanje is gebaseerd op het beginsel van de scheiding der machten, waarbij de wetgevende macht ligt bij het Spaanse parlement en wetgevende vergaderingen van de autonome gemeenschappen.
De uitvoerende macht ligt bij de regering, zowel op nationaal niveau als in de verschillende autonome gemeenschappen, met inbegrip van de regelgevende bevoegdheid, en de regering oefent soms ook de wetgevende macht uit, wanneer het parlement deze macht aan de regering heeft gedelegeerd.
Aan lokale entiteiten is geen wetgevende macht toegekend, maar wel een regelgevende bevoegdheid, die voornamelijk wordt uitgeoefend middels gemeentelijke verordeningen.
Het initiatiefrecht ligt bij de regering, het congres en de senaat, de wetgevende vergaderingen van de autonome gemeenschappen en in bepaalde gevallen bij het volk (door middel van het volksinitiatief).
Internationale verdragen: er zijn drie goedkeuringsmechanismen, waarbij het van het soort onderwerpen dat in het verdrag wordt gereguleerd, afhangt welk mechanisme van toepassing is.
Na ondertekening en officiële bekendmaking in Spanje worden internationale verdragen onderdeel van de interne rechtsorde. De bepalingen van internationale verdragen kunnen alleen worden ingetrokken, gewijzigd of opgeschort op een wijze waarin het verdrag voorziet of in overeenstemming met de algemene regels van het internationaal recht. Voor de beëindiging van internationale verdragen wordt dezelfde procedure gebruikt als voor de goedkeuring ervan.
Wetten:
Wetsontwerpen worden aangenomen door de ministerraad (Consejo de Ministros), die ze vervolgens voorlegt aan het congres, onder bijvoeging van een toelichting van de redenen voor hun invoering en een uiteenzetting van het wettelijke kader, die nodig zijn om een besluit over de wetsontwerpen te kunnen nemen.
In autonome gemeenschappen worden wetsontwerpen aangenomen door de respectieve ministerraden en onder dezelfde voorwaarden voorgelegd aan de wetgevende vergadering van de betreffende autonome gemeenschap.
Wanneer een gewoon of organiek wetsontwerp door het congres is aangenomen, doet de voorzitter van het congres hiervan mededeling aan de voorzitter van de senaat, die het wetsontwerp ter beoordeling aan de senaat voorlegt. De senaat kan binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het wetsontwerp zijn veto hierover uitspreken of amendementen hierop indienen. Een veto kan alleen worden uitgesproken met een absolute meerderheid van de stemmen.
Het wetsontwerp kan niet voor bekrachtiging aan de koning worden voorgelegd zonder dat het congres het oorspronkelijke wetsontwerp heeft geratificeerd (met een absolute meerderheid in het geval van een veto, of met een eenvoudige meerderheid wanneer er twee maanden zijn verstreken na de indiening van het wetsontwerp), of zich heeft uitgesproken over de amendementen, die met een eenvoudige meerderheid kunnen worden aangenomen of verworpen. De termijn van twee maanden waarover de senaat beschikt om het wetsontwerp te verwerpen of te amenderen, wordt teruggebracht tot twintig kalenderdagen bij wetsontwerpen die door de regering of door het congres tot urgent zijn verklaard.
Wetten die door het parlement zijn aangenomen, worden voorgelegd aan de koning, die deze binnen vijftien dagen na aanneming bekrachtigt, uitvaardigt en de onmiddellijke bekendmaking ervan verordent.
Verordeningen: het opstellen van verordeningen geschiedt aan de hand van de volgende procedure:
Het Spaanse staatsblad beschikt over een gegevensbank met alle wetgeving die sinds 1960 is gepubliceerd.
De toegang tot deze gegevensbank is kosteloos.
Op de website van het Spaanse staatsblad kunnen alle sinds 1960 verschenen staatsbladen worden geraadpleegd.
De website heeft een zoekmachine waarmee wetgeving en bekendmakingen kunnen worden opgezocht, en beschikt over gegevensbanken van de constitutionele jurisprudentie sinds 1980, rapporten en adviezen van de landsadvocatuur (Abogacía del Estado) (vanaf 1997) en van de Spaanse raad van state. De website omvat tevens de herschikte versies met de belangrijkste wijzigingen van de wetgeving. Tot slot biedt de website een waarschuwingsdienst voor nieuwe wetgeving aan, een dienst voor gepubliceerde kennisgevingen en een dienst voor raadpleging van informatie en documentatie.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u een overzicht van de verschillende rechtsbronnen in Frankrijk.
Het recht in Frankrijk bestaat hoofdzakelijk uit geschreven regels, de zogenaamde rechtsbronnen. Het gaat hierbij om regels die door of tussen staten op nationaal niveau zijn goedgekeurd, maar ook om de jurisprudentie van nationale of internationale rechtbanken of regels die op lokaal niveau zijn vastgesteld, zoals gemeentelijke besluiten, of om voorschriften van beroepsverenigingen zoals de orde van geneesheren, afspraken die burgers met elkaar hebben gemaakt zoals collectieve overeenkomsten of contracten, en ten slotte het gewoonterecht.
Al deze voorschriften zijn geordend volgens een bepaalde normenhiërarchie. Een nieuwe regel:
Internationale verdragen en overeenkomsten
In Frankrijk treedt een verdrag pas in werking na ratificatie of goedkeuring en na publicatie van dat verdrag. Sommige verdragen zijn rechtstreeks van toepassing in de Franse rechtsorde, terwijl andere in nationaal recht moeten worden omgezet.
Het recht van de Europese Unie
Het begrip recht van de Europese Unie verwijst naar de regels die zijn vastgesteld door de instellingen van de Europese Unie. Het betreft aanbevelingen, adviezen, verordeningen, besluiten, beschikkingen of richtlijnen.
Regels met constitutionele waarde
Regels met wetgevende waarde
De door het parlement aangenomen wetten (lois) zijn ondergeschikt aan de Grondwet. In voorkomend geval toetst de Conseil constitutionnel de grondwettigheid van wetten voordat zij worden afgekondigd, d.w.z. dat hij nagaat of zij stroken met de Grondwet. De president van de Republiek, de premier, de voorzitters van de Nationale Assemblee en de Senaat of zestig afgevaardigden of zestig senatoren kunnen de Conseil constitutionnel om zijn oordeel vragen. De Conseil constitutionnel kan zich bovendien, op verwijzing van de Conseil d’Etat (Raad van State) of van het Cour de cassation (Hof van Cassatie), uitspreken over verzoeken tot vernietiging van geldende wetten die zijn ingediend door justitiabelen die in een geding waarin die wetten van toepassing zijn, betwisten deze in overeenstemming zijn met de rechten en vrijheden die de grondwet waarborgt.
Krachtens artikel 55 van de Grondwet gaan de door Frankrijk geratificeerde internationale verdragen boven de nationale wetten. Rechters van administratieve of gewone rechtbanken mogen dus geen wetten toepassen als deze onverenigbaar met een verdrag zijn, ongeacht of dat verdrag voor of na de desbetreffende wet is uitgevaardigd.
Regels met verordenende waarde
Conform artikel 38 van de Grondwet kan de regering het parlement binnen een beperkte termijn toestemming vragen om met het oog op de uitvoering van haar programma maatregelen te treffen die tot het terrein van de wetgeving behoren. . Deze beschikkingen hebben formeel verordenende waarde totdat zij door de wetgever worden bekrachtigd en kunnen derhalve voor de administratieve rechter worden aangevochten zolang zij niet zijn bekrachtigd.
Het Code du travail (wetboek van arbeid) bevat de algemene regels die van toepassing zijn op de arbeidsvoorwaarden. In dat kader sluiten de sociale partners in de particuliere sector (werkgevers en vakbonden) overeenkomsten en akkoorden. Daarin worden alle arbeidsvoorwaarden en sociale garanties voor werknemers van de desbetreffende organisaties beschreven (kringloopbedrijven, centra voor werkende jongeren, fondsen voor aanvullend pensioen, enz.). Collectieve akkoorden hebben daarentegen slechts betrekking op een specifiek domein (lonen, arbeidstijd, enz.). Collectieve akkoorden en overeenkomsten kunnen worden gesloten binnen een branche (geheel van bedrijven die op een bepaald grondgebied dezelfde activiteit verrichten), een onderneming of een vestiging. De collectieve overeenkomst kan door de minister van Arbeid, Sociale Betrekkingen, Gezinszaken en Solidariteit of de minister van Landbouw en Visserij worden “uitgebreid” en is dan van toepassing op alle organisaties binnen de desbetreffende branche.
Gewone en administratieve rechtspraak
Zowel de gewone als de administratieve rechtbanken kunnen recht spreken. De gewone rechtspraak interpreteert het recht, maar is in beginsel alleen van toepassing op de betrokken rechtszaak. De administratieve rechtspraak is "supra-reglementair" - in de zin dat zij een verordening kan vernietigen en "infra-wetgevend".
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen een wetsontwerp, dat op initiatief van de regering is opgesteld en door een minister aan de ministerraad wordt gepresenteerd, en een voorstel, waarvoor het initiatief bij het parlement ligt. Het wetsontwerp of het wetsvoorstel wordt bij de Nationale Assemblee of de Senaat ingediend.
Vervolgens wordt de wetstekst door het parlement bestudeerd. De wet wordt aangenomen wanneer hij in identieke bewoordingen door beide kamers van het parlement is goedgekeurd.
Als de twee kamers het niet eens zijn, wordt een paritaire gemengde commissie bijeengeroepen. Deze commissie bestaat uit zeven afgevaardigden en zeven senatoren en heeft tot taak een gemeenschappelijke wetstekst voor te stellen.
De regering kan echter de versnelde procedure instellen. In dat geval kan direct na de eerste lezing een paritaire gemengde commissie worden gevormd.
De wetstekst wordt binnen twee weken na de verzending aan de regering van de door het parlement aangenomen tekst, door de president van de Republiek uitgevaardigd (d.w.z. ondertekend). Binnen deze termijn kan de president om een nieuwe lezing van de tekst verzoeken en kan de Conseil constitutionnel worden verzocht de tekst aan de Grondwet te toetsen.
De uitgevaardigdewet treedt in werking na de publicatie in het staatsblad (Journal Officiel).
Om een bindend karakter te krijgen, moeten wetten en verordeningen aan de burgers worden bekendgemaakt. Individuele besluiten moeten aan de betrokken personen worden bekendgemaakt en besluiten met verordenende waarde moeten worden gepubliceerd.
De bepalingen betreffende de inwerkingtreding van wet- en regelgevingsteksten zijn gewijzigd bij beschikking nr. 2004-164 van 20 februari 2004, met ingang van 1 juni 2004. Vanaf dat moment bepaalt artikel 1 van het Code civil (burgerlijk wetboek) dat, tenzij anders vermeld, teksten de dag na de bekendmaking ervan in het staatsblad in werking treden.
In dringende gevallen treden wetten en administratieve besluiten echter reeds op de dag van bekendmaking in werking. Voor wetten moet dit in het decreet van afkondiging vermeld staan en voor administratieve besluiten is een speciale voorziening van de regering nodig.
Behalve decreten worden ook verordeningen die door de bevoegde nationale overheden zijn opgesteld (ministeriële besluiten, maatregelen van zelfstandige bestuursorganen, enz.), in het staatsblad gepubliceerd. De besluiten van ministers worden daarnaast vaak in de officiële mededelingenbladen van de ministeries gepubliceerd.
Louter publicatie in het officiële mededelingenblad is alleen mogelijk als het verordenende besluit slechts betrekking heeft op een zeer specifieke categorie burgers (met name ambtenaren en functionarissen van het ministerie).
Voor maatregelen van lokale autoriteiten gelden specifieke publicatievoorschriften. Zij worden niet in het staatsblad vermeld.
Circulaires of instructies hebben in beginsel geen verordenende waarde. Het gaat hierbij uitsluitend om instructies aan diensten met het oog op de toepassing van wetten en decreten of om een nadere uitleg van bepaalde voorschriften.
Om van toepassing te zijn, moeten deze worden gepubliceerd op de daarvoor bestemde website van de Eerste minister (décret 2008-1281 van 8 december 2008). Gewoonlijk worden zij in de officiële mededelingenbladen van de ministeries opgenomen. Alleen de belangrijkste circulaires verschijnen in het staatsblad.
De publieke juridische gegevensbanken worden gefaciliteerd door de overheidsdienst voor de verspreiding van het recht via internet (SPDDI) op basis van decreet nr. 2002-1064 van 7 augustus 2002 (
Engelse versie)
Op dit systeem wordt gedetailleerd ingegaan in de toelichting op het gebruik van de op
Légifrance beschikbare gegevens:
Légifrance bevat de volgende categorieën documenten:
Ter informatie vermelden wij hier dat ook andere websites die rechtstreeks of via Légifrance toegankelijk zijn, door de SPPDI worden verzorgd. Het gaat om de sites:
De voorwaarden waaronder de gegevens van deze tweede categorie kunnen worden opgevraagd en gebruikt, staan op elk van deze sites vermeld.
Op Légifrance is eveneens een catalogus van gegevensbanken te vinden (zie hierboven).
De lijst met tarieven voor Légifrance-licenties is eveneens beschikbaar.
Hieronder vindt u een niet-volledige lijst van juridische gegevensbanken:
De jurisprudentie van het Cour de cassation is te vinden op de website van het hof.
Arresten van het Cour de cassation kunnen on line worden besteld en sommige
arresten van het Cour de cassation zijn vertaald in het Engels, Arabisch en Mandarijn.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Grondwet van de Republiek Kroatië
Belangrijkste strafwetgeving
Het nieuwe wetboek van strafrecht, dat op de eerste dag van 2013 van kracht werd, heeft een aantal nieuwigheden ingevoerd, zoals hogere straffen en langere verjaringstermijnen, alsook nieuwe strafbare feiten, zoals niet-uitbetaling van loon, roekeloos rijden en illegaal gokken. Bij wijziging van het wetboek van strafrecht van december 2012 wat strafrechtelijke verantwoordelijkheid betreft, is het bezit van verdovende middelen voor eigen gebruik een overtreding geworden.
Het wetboek van strafrecht heeft een algemeen deel en een specifiek deel:
A) Het algemene deel van het wetboek van strafrecht bevat bepalingen die op alle strafbare feiten van toepassing zijn. Deze bepalingen regelen de algemene beginselen van strafbaarheid, boeten en strafrechtelijke sancties.
B) Het specifieke deel van het wetboek van strafrecht bevat beschrijvingen van strafbare feiten en de bijbehorende straffen, met inbegrip van die welke onder andere wetgeving vallen. De strafbare feiten die in het Kroatische wetboek van strafrecht zijn vastgelegd, zijn:
Wet op de strafvordering (Zakon o kaznenom postupku) (NN nrs. 152/08, 76/09, 80/11, 91/12 – Besluit en beschikking van het Constitutioneel Hof van de Republiek Kroatië, 143/12, 56/13, 145/13, 152/14 en 126/19)
In deze wet zijn de voorschriften vastgelegd om te waarborgen dat er geen onschuldige personen worden veroordeeld en dat aan daders van strafbare feiten straffen of andere maatregelen worden opgelegd onder de wettelijk gestelde voorwaarden op basis van een rechtsgeldig proces bij een bevoegde rechtbank.
Strafrechtelijke vervolging en processen mogen uitsluitend plaatsvinden en worden afgerond volgens de voorschriften en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in deze wet.
De wet op de strafvordering vormt de omzetting van de volgende EU-wetgeving in het Kroatische rechtssysteem:
Strafprocedures worden ingeleid door een bevoegde aanklager.
Voor feiten waarvoor strafprocedures ambtshalve worden ingesteld, is de bevoegde aanklager een openbaar aanklager (državni odvjetnik); voor feiten waarvoor strafprocedures door particulier optreden worden ingesteld, is de bevoegde aanklager een particuliere aanklager. Voor sommige wettelijk bepaalde strafbare feiten stelt de openbaar aanklager alleen op verzoek van het slachtoffer een strafprocedure in. Tenzij de wet anders bepaalt, is de openbaar aanklager verplicht een strafprocedure in te stellen wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat een bepaalde persoon een strafbaar feit heeft begaan waarvoor strafrechtelijke procedures ambtshalve worden ingesteld, en er geen wettelijke belemmeringen zijn om de betreffende persoon te vervolgen.
Als de openbaar aanklager geen redenen ziet om strafvervolging in te stellen of uit te voeren, kan het slachtoffer in de rol van benadeelde partij als eiser en zaak voor de rechter brengen onder de in deze wet gestelde voorwaarden.
Wet inzake de rechtsgevolgen van een veroordeling, het strafregister en rehabilitatie (Zakon o pravnim posljedicama osude, kaznenoj evidenciji i rehabilitaciji) (NN nrs. 143/12 en 105/15)
Deze wet regelt de rechtsgevolgen van een veroordeling, de manier waarop gegevens in het strafregister worden georganiseerd, bijgehouden, toegankelijk gemaakt, verstrekt en gewist, en de internationale uitwisseling van gegevens uit het strafregister en revalidatie.
Deze wet bevat bepalingen die in overeenstemming zijn met de volgende rechtshandelingen van de Europese Unie:
In Kroatië worden strafregisters aangelegd en bijgehouden door het ministerie dat verantwoordelijk is voor de rechterlijke macht. Dit is tegelijkertijd ook het centrale orgaan voor de uitwisseling van deze gegevens met andere landen (hierna “het ministerie” genoemd).
In het strafregister worden gegevens bijgehouden voor natuurlijke personen en rechtspersonen die in Kroatië bij definitieve uitspraak veroordeeld zijn voor strafbare feiten. Bovendien worden in het strafregister gegevens bijgehouden voor Kroatische burgers en in Kroatische gevestigde rechtspersonen die buiten Kroatië bij definitieve uitspraak zijn veroordeeld voor strafbare feiten, indien deze gegevens aan het ministerie zijn meegedeeld.
Het strafregister bevat onder meer een lijst van personen die bij definitieve uitspraak zijn veroordeeld voor strafbare feiten van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, en andere strafbare feiten die worden genoemd in artikel 13, lid 4, van deze wet.
de Wet op de burgerlijke verplichtingen (Zakon o obveznim odnosima) (NN nrs. 35/05, 41/08 en 125/11)
Deze wet regelt de gronden van burgerlijke verplichtingen (algemeen deel), en van contractuele en niet-contractuele burgerlijke verplichtingen (specifiek deel).
De partijen bij transacties kunnen burgerlijke verplichtingen vrijelijk regelen, maar deze mogen niet worden geregeld op een manier die in strijd is met de Kroatische grondwet, dwingende voorschriften of de goede zeden.
Wet inzake eigendoms- en andere zakelijke rechten (Zakon o vlasništvu i drugim stvarnim pravima) (NN nrs. 91/96, 68/98, 137/99, 22/00, 73/00, 129/00, 114/01, 79/06, 141/06, 146/08, 38/09, 153/09, 143/12 en 152/14)
In deze wet zijn algemene regelingen vastgesteld betreffende eigendom; de voorschriften van deze wet zijn ook van toepassing op eigendom van zaken die aan een bijzondere wettelijke regeling onderworpen zijn, tenzij ze met die regeling in tegenspraak zijn.
De bepalingen van de wet betreffende het eigendomsrecht en eigenaren is van overeenkomstige toepassing op alle andere materiële rechten, tenzij er iets anders specifiek is bepaald door de wet of uit hun juridische aard voortvloeit.
Erfopvolgingswet (Zakon o nasljeđivanju) (NN nrs. 48/03, 163/03, 35/05 – Wet op de burgerlijke verplichtingen en 127/13)
Deze wet regelt het erfrecht en de regels volgens welke de rechtbank, andere instanties en bevoegde personen moeten optreden in erfopvolgingszaken.
Kadasterwet (Zakon o zemljišnim knjigama) (NN nrs. 63/19)
Deze wet regelt kwesties die verband houden met de rechtstoestand van onroerende zaken op het grondgebied van Kroatië, is van toepassing op rechtsverkeer en regelt bovendien de wijze waarop en de vorm waarin het kadaster (gruntovnica) wordt bijgehouden als er voor bepaalde percelen geen specifieke regelingen zijn getroffen.
Wet op de burgerlijke rechtsvordering (Zakon o parničnom postupku) (NN nrs. 53/91, 91/92, 112/99, 88/01, 117/03, 88/05, 02/07, 96/08, 84/08, 123/08, 57/11, 148/11 – geconsolideerde tekst, 25/13 en 89/14)
In deze wet is het reglement voor de procesvoering vastgesteld volgens hetwelk rechtbanken kennis nemen van en uitspraak doen in geschillen over de fundamentele rechten en plichten van de personen en burgers, geschillen over persoonlijke en familiebetrekkingen en arbeids-, handels-, eigendoms- en andere civiele geschillen, tenzij bij wet is bepaald dat rechtbanken bepaalde van deze geschillen volgens andere procedurele regels beslechten.
Tenuitvoerleggingswet (Ovršni zakon) (NN nrs. 112/12, 25/13, 93/14, 55/16 en 73/17)
Deze wet regelt de procedure volgens welke rechtbanken en notarissen vorderingen afhandelen op basis van uitvoeringsakten en authentieke akten (tenuitvoerleggingsprocedures) en de procedure volgens welke rechtbanken en notarissen vorderingen zeker stellen (procedure voor zekerheidstelling), tenzij een afzonderlijke wet anders bepaalt. De materiële rechtsbetrekkingen die op basis van tenuitvoerleggingsprocedures en procedures voor zekerheidstelling worden vastgesteld, worden eveneens door deze wet geregeld.
Wet inzake internationaal privaatrecht (NN 101/17)
Deze wet regelt:
Nadere gegevens zijn te vinden op:
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Zoals in elke moderne democratie, is ook het politieke systeem in Italië gebaseerd op de scheiding tussen de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht.
De belangrijkste rechtsbron in Italië is de wetgeving, die door de uitvoerende macht wordt uitgevoerd. De rechterlijke macht is bevoegd om zich uit te spreken over schendingen van het recht.
De rechtsbronnen in Italië zijn, in volgorde van belangrijkheid:
Een referendum kan eveneens een bron van recht zijn, wanneer daardoor een eerdere wet wordt ingetrokken.
Het recht kan worden geïnterpreteerd en de jurisprudentie kan een invloed hebben op latere beslissingen. De jurisprudentie is echter niet bindend omdat Italië een civil law-stelsel kent, waarin positief, geschreven recht de voornaamste richtlijn is bij de interpretatie.
De grondwet is de belangrijkste rechtsbron. Deze is opgesteld door een Grondwetgevende Vergadering en kan slechts worden gewijzigd door een bijzondere procedure te volgen – die complexer is dan de procedure voor de wijziging van gewone wetten.
Parlementaire wetten komen tot stand na behandeling door zowel de kamer van afgevaardigden (Camera dei Deputati) als de senaat (Senato) en moeten in heel Italië worden uitgevoerd en nageleefd. Dit geldt niet voor speciale wetten die zijn vastgesteld voor specifieke delen van het land of naar aanleiding van specifieke gebeurtenissen – zoals, bijvoorbeeld, een aardbeving.
Regionale wetten zijn slechts geldig op het grondgebied van de betreffende regio, en kunnen alleen specifieke onderwerpen regelen.
Op bepaalde gebieden kunnen regionale wetten worden geïntegreerd in nationale wetten (indien die bestaan) of exclusief worden vastgesteld (indien een nationaal voorschrift ontbreekt) – zoals op het gebied van handel, onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, sport, havens en luchthavens, veiligheid op het werk en cultureel erfgoed.
Besluiten zijn hiërarchisch lagere rechtsinstrumenten die nadere bepalingen bevatten ter uitvoering van zowel nationale als regionale wetten.
Het Italiaanse rechtsstelsel voldoet aan de gewoonterechtelijke en geschreven internationale en communautaire regels.
Italië kent de hiërarchie van de rechtsbronnen. Overeenkomstig de beginselen van de rechtstaat mag een wet niet in strijd zijn met de grondwet en mag lagere regelgeving niet in strijd zijn met de wet.
Doorgaans zijn het parlement en de regionale raden belast met de vaststelling van rechtsvoorschriften.
In bijzondere omstandigheden kan de regering wetten aannemen (die vervolgens door het parlement worden bekrachtigd/gewijzigd). Dit kan gebeuren in noodsituaties, of wanneer het parlement de bevoegdheid heeft gedelegeerd.
Besluiten worden doorgaans vastgesteld door de regering of de regionale raden en bevatten nadere bepalingen ter uitvoering van wetten.
De normale procedure waarmee een wet wordt aangenomen, bestaat uit drie fasen:
Het Normattiva-project is in maart 2010 gestart om het automatiseren en classificeren van de geldende overheids- en regionale voorschriften door overheidsdiensten te bevorderen, het kosteloos doorzoeken en raadplegen van deze voorschriften door burgers mogelijk te maken en te voorzien in instrumenten voor herziening van wetgeving, hetgeen de verantwoordelijkheid is van het kabinet van de premier, de senaat en de kamer van afgevaardigden.
De documenten in de gegevensbank “Normattiva” kunnen in drie vormen worden geraadpleegd:
Als het project afgerond is, omvat de gegevensbank het volledige wetgevingscorpus van Italië in de vorm van genummerde rechtsinstrumenten (wetten, verordeningen, beschikkingen en overige genummerde rechtsinstrumenten).
Momenteel bevat de gegevensbank circa 75 000 rechtsinstrumenten die allemaal in of sinds 1946 zijn vastgesteld.
De gegevensbank bevat geen ministeriële verordeningen.
Het project bevindt zich nog in de ontwikkelingsfase. In de toekomst:
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Overeenkomstig artikel 1 van de Grondwet (Σύνταγμα) is “de staat Cyprus een onafhankelijke en soevereine republiek met een presidentieel regime”, die gebaseerd is op de beginselen van wettigheid, scheiding der machten (uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht), onpartijdigheid van de rechtspraak en eerbiediging en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.
De mensenrechten en de fundamentele vrijheden zijn gewaarborgd krachtens deel II van de Grondwet, dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) (Ευρωπαϊκή Σύμβαση Ανθρωπίνων Δικαιωμάτων) (Ε.Σ.Α.Δ.) weerspiegelt, en krachtens artikel 35 van de Grondwet. “Het is de plicht van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke autoriteiten van de Republiek om binnen de beperkingen van hun bevoegdheden een doeltreffende toepassing van de bepalingen van dit deel van de Grondwet te garanderen”.
De wettigheid wordt niet alleen gewaarborgd door de geschreven Grondwet en de wetsbepalingen, maar ook door het feit dat de regering zich ertoe verplicht de door de Grondwet opgelegde beperkingen te eerbiedigen en te waarborgen dat de wetgevende macht grondwettelijke wetten aanneemt en dat de rechterlijke macht aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid voldoet.
Cyprus is op 1 mei 2004 een volwaardige en gelijkwaardige lidstaat van de Europese Unie geworden en valt derhalve onder het Gemeenschapsrecht. Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Δικαστήριο της Ευρωπαϊκης Ένωσης) prevaleert het Gemeenschapsrecht boven de nationale wetgeving van de lidstaten, met inbegrip van zowel nationale wetten als de Grondwet.
Het primaat van het Gemeenschapsrecht boven de Grondwet van de Republiek Cyprus is gewaarborgd krachtens de Grondwet van de Republiek Cyprus, zoals gewijzigd door de Wet betreffende het vijfde amendement van de Grondwet (O περί της Πέμπτης Τροποποίησης του Συντάγματος Νόμος) (Wet 127(Ι)/2006), teneinde duidelijk te maken dat het Gemeenschapsrecht prevaleert boven en voorrang heeft op de Grondwet.
De Republiek Cyprus heeft de nationale wetgeving tevens aangepast aan en afgestemd op het Gemeenschapsrecht door talloze wetgevingsbesluiten vast te stellen en tezelfdertijd diverse nationale wetsbepalingen in te trekken of te wijzigen, inclusief grondwetsbepalingen zoals hierboven aangegeven.
Het Gemeenschapsrecht heeft dus het primaat als rechtsbron in de Republiek Cyprus en omvat zowel de voorschriften die door de lidstaten zijn vastgesteld, waaronder de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de bijbehorende protocollen en bijlagen met de achtereenvolgende aanvullingen en wijzigingen, als de voorschriften die door de instellingen van de Europese Unie zijn aangenomen in de vorm van verordeningen, richtlijnen en besluiten. Het omvat tevens de bepalingen van de internationale overeenkomsten die de Europese Unie heeft gesloten met derde landen of internationale organisaties, algemene en fundamentele rechtsbeginselen, gewoonterecht, algemene voorschriften van het internationaal publiekrecht en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, op grond waarvan de fundamentele mensenrechten als algemene rechtsbeginselen deel uitmaken van het Europese acquis.
De Grondwet van de Republiek Cyprus is aangenomen in 1960, bij de oprichting van de Republiek Cyprus, en overeenkomstig artikel 179 van de Grondwet is het de hoogste wet van de Republiek Cyprus. Sinds de toetreding van de Republiek Cyprus tot de Europese Unie en de wijziging van de Grondwet zoals aangegeven in paragraaf 1 prevaleert het Gemeenschapsrecht boven de interne grondwettelijke orde en moeten de in de Grondwet vervatte rechtsvoorschriften in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht.
Krachtens artikel 169 van de Grondwet hebben bij besluit van de ministerraad gesloten internationale conventies, verdragen en overeenkomsten die bij wet geratificeerd zijn en in het staatsblad zijn gepubliceerd het primaat boven alle nationale wetgeving (met uitzondering van de Grondwet) en in geval van conflict hebben zij voorrang, op voorwaarde dat zij op soortgelijke wijze door de tegenpartij worden toegepast.
Formele wetten zijn wetten die zijn aangenomen door het Huis van afgevaardigden (Βουλή των Αντιπροσώπων), dat de wetgevende macht uitoefent, en zij moeten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en de Grondwet.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 188 van de Grondwet omvat de wetgeving die thans in de Republiek Cyprus van toepassing is de wetten die conform dat artikel van kracht waren aan de vooravond van de onafhankelijkheidsdag, tenzij enig ander voorschrift is of zal worden vastgesteld conform een van toepassing zijnde wet of is aangenomen conform de Grondwet, alsmede de wetten die na de onafhankelijkheid zijn aangenomen door het Huis van afgevaardigden (Βουλή των Αντιπροσώπων).
Regelgevende besluiten zijn wetgevingsbesluiten die worden vastgesteld door de uitvoerende macht krachtens de haar toegekende regelgevende bevoegdheden en zij moeten in overeenstemming zijn met enerzijds het Gemeenschapsrecht en anderzijds de Grondwet en de nationale wetgeving.
Deze bevoegdheden van de uitvoerende macht tot vaststelling van aanvullende rechtsvoorschriften (secundaire wetgeving) die noodzakelijk zijn voor het toepassen en uitvoeren van wetten, staan bekend als regelgevende bevoegdheden en ofschoon de wetgevende bevoegdheden in Cyprus bij het Huis van afgevaardigden berusten, hebben deze regelgevende bevoegdheden ten doel specifieke kwesties of kwesties van lokaal belang of technische of gedetailleerde kwesties te reguleren.
In Cyprus geldt dat uitspraken van het hooggerechtshof bindend zijn voor alle lagere rechtbanken. Daarom worden uitspraken van het hooggerechtshof die een rechtsvoorschrift interpreteren als rechtsbron beschouwd.
Ook het gewoonterecht (κοινoδίκαιο) en de beginselen van billijkheid (επιείκεια) worden als rechtsbron gebruikt wanneer er geen andere wetsvoorschriften voorhanden zijn.
Geschreven recht
Ongeschreven recht
Sinds de toetreding van de Republiek Cyprus tot de Europese Unie geldt in de Republiek Cyprus de volgende normenhiërarchie:
Het gewoonterecht en de beginselen van billijkheid zijn een Cypriotische rechtsbron en worden toegepast wanneer geen andere wetgeving/institutioneel kader voorhanden is.
De Grondwet van de Republiek voorziet in een strikte scheiding van de machten. De uitvoerende macht berust bij de president, de vicepresident en de ministerraad; de rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de rechtbanken van de Republiek; en de wetgevende macht berust bij het Huis van afgevaardigden, dat het hoogste wetgevend lichaam van de Republiek is. Ofschoon het Huis van afgevaardigden het hoogste wetgevend lichaam is, heeft de uitvoerende macht de bevoegdheid rechtsvoorschriften vast te stellen die nodig zijn om de wetgeving toe te passen en een antwoord te bieden op de talloze gevallen waarin toepassing noodzakelijk is. Deze bevoegdheden van de uitvoerende macht tot vaststelling van aanvullende rechtsvoorschriften die noodzakelijk zijn voor het toepassen en uitvoeren van wetten staan bekend als regelgevende bevoegdheden.
Het wetgevingsproces begint wanneer een wetsvoorstel of een wet wordt ingediend. Het recht om een wetsvoorstel in te dienen berust bij de afgevaardigden en het recht om een wet in te dienen berust bij de ministers. Over alle bij het Huis van afgevaardigden ingediende wetten en wetsvoorstellen wordt eerst een debat gehouden in de bevoegde parlementaire commissie en daarna in de plenaire vergadering.
Wetten en resoluties van het Huis van afgevaardigden worden aangenomen bij gewone meerderheid van de bij de stemming aanwezige afgevaardigden en na aanneming worden ze bekendgemaakt aan het Bureau van de president van de Republiek, die ze ofwel uitvaardigt via publicatie in het staatsblad ofwel opnieuw ter beoordeling overlegt aan het Huis van afgevaardigden. In het laatste geval moet de president de betrokken wet uitvaardigen indien het Huis aan zijn beslissing vasthoudt, tenzij hij gebruik maakt van zijn grondwettelijk recht op doorverwijzing naar het hooggerechtshof, dat bevoegd is om na te gaan of de wet al dan niet in overeenstemming is met de grondwet of het Gemeenschapsrecht. Indien het hof bepaalt dat de wet conform is, wordt hij afgekondigd; zo niet, dan wordt de wet niet afgekondigd.
Wetten treden in werking na bekendmaking in het staatsblad van de Republiek of op de in de wet vermelde datum en kunnen onder bepaalde omstandigheden bij wet of stilzwijgend worden ingetrokken.
De volgende juridische gegevensbanken zijn beschikbaar in de Republiek Cyprus:
De toegang tot CYLAW is kosteloos. De JURIDISCHE PORTAL VAN CYPRUS is uitsluitend toegankelijk voor abonnees.
1. CYLAW
CyLaw is in januari 2002 opgericht als een gegevensbank zonder winstoogmerk die ten doel heeft kosteloze, onafhankelijke juridische informatie over en toegang tot Cypriotische rechtsbronnen te verschaffen als onderdeel van de internationale beweging voor gratis toegang tot de wetgeving waarvan zij lid is. CyLaw bevat rechterlijke uitspraken van het hooggerechtshof en van de familierechtbank in tweede aanleg sinds 1997, voorschriften inzake burgerlijke rechtsvordering en een aantal juridische artikelen en teksten.
De in CyLaw vervatte rechterlijke uitspraken zijn in elektronisch formaat opgeslagen door het hooggerechtshof. De teksten van de rechterlijke uitspraken worden weergegeven zoals zij door het hooggerechtshof zijn uitgesproken, zonder enige interferentie of correctie.
2. Juridische portal van Cyprus
De juridische portal van Cyprus voorziet onder meer in eenvoudige toegang tot nieuwsberichten, teksten en artikelen die van onmiddellijk belang zijn voor eenieder die interesse heeft in juridische kwesties en verleent tevens toegang tot een juridische gegevensbank voor abonnees die de gegevensbanken inzake wetgeving (‘Νομοθεσία’) en jurisprudentie (‘Νομολογία’) van de Republiek Cyprus omvat.
Het wetgevingsregister (Ευρετήριο των Νόμων) bevat een register van alle vigerende en ingetrokken wetten en een register van alle gerelateerde verordeningen. Deze registers worden bijgewerkt telkens wanneer het staatsblad verschijnt.
In het jurisprudentieregister (Eυρετήριο της Νομολογίας) kan om het even welke rechterlijke uitspraak worden opgezocht aan de hand van diverse zoekcriteria.
Bureau juridische zaken (Law Office)
Huis van afgevaardigden (Βουλή των Αντιπροσώπων)
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
In dit deel vindt u informatie over het rechtsstelsel van Letland.
Letland heeft een Europees continentaal rechtsstelsel. De belangrijkste rechtsbron is geschreven wetgeving.
De rechtsbetrekkingen tussen publiekrechtelijke instellingen en particulieren of andere houders van rechten zijn geregeld bij wetgevingshandelingen (ārējie normatīvie akti).
Typen wetgeving, in aflopende volgorde van rechtskracht:
Bepalingen van EU-recht worden toegepast in overeenstemming met hun plaats in de hiërarchie van wetgevingshandelingen. Bij de toepassing van bepalingen van EU-recht moeten autoriteiten en rechtbanken ook rekening houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Bepalingen van internationaal recht worden toegepast ongeacht hun bron, in overeenstemming met hun plaats in de hiërarchie van wetgevingshandelingen. Als een bepaling van internationaal recht en een bepaling van Lets recht die in de hiërarchie van wetgevingshandelingen dezelfde status hebben onderling onverenigbaar zijn, wordt de bepaling van internationaal recht toegepast.
Bindende gemeentelijke verordeningen zijn bindend voor alle natuurlijke en rechtspersonen in het betreffende bestuursgebied.
Wetgeving en andere wetgevingshandelingen worden gepubliceerd in het staatsblad (Latvijas Vēstnesis). Officieel gepubliceerde informatie is openbaar, authentiek en wettelijk bindend. Niemand kan zich beroepen op het niet kennen van in het staatsblad gepubliceerde wetgevingshandelingen of officiële bekendmakingen.
De volgende entiteiten hebben het recht om wetgevingshandelingen vast te stellen:
Interne publiekrechtelijke voorschriften (iekšējie normatīvie akti) worden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan dat procedures vaststelt voor de eigen interne activiteiten of die van ondergeschikte organen of dat de procedure voor het toepassen van algemene wetgeving binnen het eigen activiteitengebied verduidelijkt. Interne publiekrechtelijke voorschriften zijn niet bindend voor particulieren. Als een orgaan een besluit neemt ten aanzien van een particulier, mag in dat besluit niet worden verwezen naar een intern publiekrechtelijk voorschrift.
De soorten interne publiekrechtelijke voorschriften zijn:
Alle soorten interne publiekrechtelijke voorschriften hebben dezelfde rechtskracht. Als een intern publiekrechtelijk voorschrift onverenigbaar is met een ander intern publiekrechtelijk voorschrift, wordt het voorschrift van de hogere autoriteit of functionaris toegepast.
Indien een functionaris vaststelt dat er een onderling conflict bestaat tussen interne publiekrechtelijke voorschriften die door autoriteiten of functionarissen van hetzelfde hiërarchische niveau zijn uitgevaardigd, gaat hij als volgt te werk:De entiteiten die interne publiekrechtelijke voorschriften kunnen uitvaardigen zijn:
De rechtsbronnen kunnen worden onderverdeeld in de volgende soorten:
Uitspraken van het Grondwettelijk Hof (Satversmes tiesa) zijn bindend voor alle centrale en lokale overheidsinstanties en -instellingen en hun functionarissen, met inbegrip van de rechtbanken, alsook voor natuurlijke en rechtspersonen. Een wettelijke norm (of wet) waarvan het Grondwettelijk Hof heeft verklaard dat deze niet verenigbaar is met een norm van een hogere rang verliest zijn rechtskracht op de dag dat de uitspraak wordt gepubliceerd, tenzij het Grondwettelijk Hof een andere beslissing neemt.
Indien een internationale overeenkomst die door Letland is ondertekend of gesloten volgens het Grondwettelijk Hof ongrondwettig is, dan is het kabinet van ministers verplicht om maatregelen te treffen om de desbetreffende overeenkomst te wijzigen, op te zeggen, op te schorten of de toetreding tot die overeenkomst in te trekken.
Indien een beslissing van het Grondwettelijk Hof die een eind maakt aan een zaak een uitlegging van wetgeving bevat, is deze uitlegging bindend voor alle centrale en lokale overheidsinstanties en -instellingen en hun functionarissen, rechtbanken en natuurlijke en rechtspersonen.
Het recht om wetgeving vast te stellen berust bij de Saeima en bij het volk van Letland, dat ook het recht heeft om deel te nemen aan referenda.
Het kabinet kan in de volgende gevallen wetgeving vaststellen in de vorm van verordeningen (noteikumi):
De Bank van Letland, de Commissie financiële markten/kapitaalmarkten en de Commissie voor openbare voorzieningen kunnen wetgeving vaststellen (verordeningen, noteikumi), zij het alleen op grond van uitdrukkelijk in de wet vastgelegde bevoegdheden daartoe en binnen de grenzen van die bevoegdheden.
Lokale autoriteiten kunnen wetgeving (bindende verordeningen) vaststellen op grond van wetten of kabinetsverordeningen.
In dit deel wordt een kort overzicht gegeven van het wetgevingsproces.
Ontwerpwetgeving kan bij het parlement worden ingediend door de president, het kabinet van ministers, parlementaire commissies, een minimum van vijf parlementsleden of, in de in de Grondwet vastgestelde gevallen en conform de desbetreffende grondwettelijke procedures, door een tiende van de kiezers.
Het parlement behandelt ontwerpwetgeving in drie lezingen. Ontwerpwetgeving die als spoedeisend wordt beschouwd, het ontwerp van de staatsbegroting, wijzigingen in de staatsbegroting en ontwerpwetgeving die voorziet in de ratificatie van internationale overeenkomsten worden aangenomen in tweede lezing.
Ontwerpwetgeving wordt geacht te zijn aangenomen en de kracht van wet te verkrijgen wanneer zij in drie lezingen, of, in de bovengenoemde gevallen, in twee lezingen is behandeld en bij de stemming een absolute meerderheid van de stemmen van de aanwezige parlementsleden heeft gekregen.
Alle aangenomen wetten worden door het Presidium (Prezidijs) van de Saeima aan de president toegezonden voor bekendmaking.
De president maakt de door de Saeima aangenomen wet niet eerder dan 10 en niet later dan 21 dagen na de aanneming ervan bekend. De wet treedt in werking op de veertiende dag na de bekendmaking (publicatie) ervan in het staatsblad, tenzij in de wet een andere datum is vastgesteld.
De president heeft het recht om te verlangen dat een wet opnieuw wordt behandeld of om de bekendmaking ervan met maximaal twee maanden op te schorten.
De president oefent zijn recht om te verlangen dat een wet opnieuw wordt behandeld uit op eigen initiatief, maar kan de bekendmaking van de wet alleen opschorten indien ten minste een derde van de parlementsleden daarom verzoekt. Bovengenoemd recht kan door de president of een derde van de parlementsleden worden uitgeoefend binnen tien dagen na de aanneming van de wet door de Saeima.
Een wet die overeenkomstig de hierboven beschreven procedure is opgeschort zal aan een nationaal referendum worden onderworpen indien ten minste een tiende van de kiezers daarom verzoekt na een handtekeningenactie. Als een dergelijk verzoek echter niet binnen twee maanden wordt ingediend, wordt de wet gepubliceerd. Er vindt geen nationaal referendum plaats als de Saeima opnieuw over de desbetreffende wet stemt en ten minste driekwart van alle parlementsleden voor de aanneming ervan stemt.
Een wet die door de Saeima is aangenomen en vervolgens is opgeschort door de president kan via een nationaal referendum worden ingetrokken indien daaraan wordt deelgenomen door ten minste de helft van het aantal kiezers dat aan de laatste parlementsverkiezingen heeft deelgenomen en indien de meerderheid voor intrekking van de wet stemt.
Niet alle wetten kunnen echter aan een referendum worden onderworpen. Er kan geen referendum worden gehouden over de begrotingswet en wetten inzake leningen, belastingen, douanerechten, treintarieven, militaire dienst, oorlogsverklaringen en het beginnen van een oorlog, de sluiting van vredesverdragen, het afkondigen en opheffen van de noodtoestand, mobilisatie en demobilisatie, alsook overeenkomsten met andere landen.
Een wet treedt in werking op de veertiende dag na de publicatie ervan in het staatsblad, tenzij in de wet een andere datum is vastgesteld. De termijn voor de inwerkingtreding van een wet begint te lopen op de dag na de publicatie van die wet.
Een door een ministerie, de staatskanselarij of een aan de premier ondergeschikt overheidsorgaan opgestelde ontwerpverordening kan aan het kabinet worden voorgelegd door een lid van het kabinet.
Een ontwerpverordening die is opgesteld door het hoofd van een andere staats- of lokale autoriteit, een ngo of een socialepartnerorganisatie kan alleen door een commissie van het kabinet of door het kabinet zelf worden voorgelegd via het lid van het kabinet dat politiek verantwoordelijk is voor het betrokken gebied of de betrokken sector of subsector.
Ontwerpverordeningen die aan het kabinet worden voorgelegd, worden eerst bekendgemaakt en besproken tijdens vergaderingen op het niveau van staatssecretarissen. Wanneer kennis is gegeven van een ontwerpkabinetsverordening, wordt deze aan de betrokken ministeries ter goedkeuring toegezonden, en indien nodig ook aan andere betrokken instellingen. Het ministerie van Justitie en het ministerie van Financiën brengen advies uit over alle ontwerpwetgeving. Ook vertegenwoordigers van ngo’s kunnen tijdens het goedkeuringsproces een advies indienen.
Ontwerpverordeningen waarover overeenstemming is bereikt, worden voorgelegd aan het kabinet van ministers, terwijl ontwerpverordeningen waarover geen overeenstemming is bereikt worden besproken tijdens een vergadering van staatssecretarissen of van een commissie van het kabinet. Alle ontwerpverordeningen waarover tijdens een dergelijke vergadering overeenstemming is bereikt, worden voor verdere behandeling doorverwezen naar een zitting van het kabinet. Als een ontwerpverordening door het kabinet van ministers wordt goedgekeurd, wordt deze geacht te zijn vastgesteld en wordt de ontwerpverordening een kabinetsverordening.
Kabinetsverordeningen worden bekendgemaakt in het staatsblad.
Kabinetsverordeningen treden in werking op de dag na de publicatie ervan in het staatsblad, tenzij in de kabinetsverordening anders wordt bepaald.
Kabinetsverordeningen houden in de volgende omstandigheden op van kracht te zijn:
De procedure voor de bekendmaking, de inwerkingtreding en de annulering van verordeningen van de Bank van Letland, de Commissie financiële markten/kapitaalmarkten en de Commissie voor openbare voorzieningen is gelijk aan die voor de bekendmaking, de inwerkingtreding en de annulering van kabinetsverordeningen.
Ontwerpen van bindende verordeningen van lokale overheden kunnen worden ingediend bij een gemeenteraad door de voorzitter van de gemeenteraad, commissies van de gemeenteraad, leden van de gemeenteraad, de initiatiefnemer van een buitengewone vergadering en de voorzitter van een stads- of districtsbestuur.
Ontwerpen van bindende verordeningen van lokale overheden worden aangenomen en wettelijk bindend als meer dan de helft van de aanwezige gemeenteraadsleden voor stemt, tenzij bij wet anders wordt bepaald.
De gemeenteraad zendt een verordening, vergezeld van een toelichting, binnen drie dagen na de datum van ondertekening schriftelijk en in elektronische vorm toe aan het ministerie van Milieubescherming en Regionale Ontwikkeling. Het ministerie beoordeelt binnen een maand na de ontvangst ervan de wettigheid van de verordening en stelt de gemeenteraad in kennis van zijn advies.
Als het advies van het ministerie geen bezwaren bevat ten aanzien van de wettigheid van de verordening, of als er binnen de vastgestelde termijn geen advies wordt toegezonden aan de gemeenteraad, vaardigt de gemeenteraad de verordening uit als vastgesteld.
Als een advies van het ministerie wordt ontvangen waarin wordt verklaard dat de verordening geheel of gedeeltelijk onwettig is, verbetert de gemeenteraad de verordening conform het advies en vaardigt hij de gewijzigde verordening uit. Als de gemeenteraad niet instemt met (een deel van) het advies, motiveert hij dat in een besluit en wordt de verordening uitgevaardigd. De verordening wordt binnen drie dagen na de datum van ondertekening schriftelijk en in elektronische vorm aan het ministerie van Milieubescherming en Regionale Ontwikkeling toegezonden.
Een stadsraad (Republikas pilsētas dome) publiceert bindende verordeningen en de bijbehorende toelichting in het staatsblad (Latvijas Vēstnesis). Een gemeenteraad (novada dome) publiceert bindende verordeningen en de bijbehorende toelichting in het staatsblad (sinds 6 november 2015) of in een lokaal nieuwsblad of een gratis verspreide publicatie.
Een gemeenteraad moet bindende verordeningen aannemen waarin wordt gespecificeerd waar dergelijke verordeningen moeten worden gepubliceerd, en moet die keuze in het staatsblad publiceren. Een gemeenteraad kan het gekozen publicatiekanaal voor bindende verordeningen slechts eenmaal per jaar wijzigen. Na hun inwerkingtreding worden bindende verordeningen van lokale overheden op de website van de betrokken lokale overheid gepubliceerd. Bindende verordeningen van gemeenteraden worden ook ter inzage neergelegd in het gebouw van de gemeenteraad en in de administratiekantoren van het district of de stad.
Bindende verordeningen treden in werking op de dag volgend op die van de publicatie ervan via het officiële publicatiekanaal, tenzij in de betrokken verordening een andere datum is vastgesteld.
Bindende verordeningen van lokale overheden houden in de volgende omstandigheden op van kracht te zijn:
Latvijas Vēstnesis is het staatsblad van de Republiek Letland. De publicatie van informatie in het staatsblad geldt als officiële publicatie.
Sinds 1 juli 2012 wordt het staatsblad ook officieel in elektronische vorm gepubliceerd, op de website https://www.vestnesis.lv Informatie die vóór die datum op de website
https://www.vestnesis.lv werd gepubliceerd, was uitsluitend bedoeld ter informatie: tot dan gold de gedrukte versie van het staatsblad als officiële publicatie.
Geconsolideerde wetten, kabinetsverordeningen en andere regelgeving en verordeningen zijn te vinden op de website met Letse wetgeving https://likumi.lv/ Alle geconsolideerde wetten en verordeningen die op deze website worden gepubliceerd, zijn uitsluitend bedoeld ter informatie. De website wordt beheerd door de officiële uitgever
VSIA Latvijas Vēstnesis
De uitgever van het elektronische staatsblad (Latvijas Vēstnesis) is dezelfde als de uitgever van de vroegere gedrukte uitgave met dezelfde naam:VSIA Latvijas Vēstnesis.
De officiële uitgever voert zijn werkzaamheden uit in overeenstemming met de internationale normen ISO 9001:2015 (kwaliteitsbeheer) en ISO 27001:2013 (informatiebeveiliging).
Ja, het staatsblad kan kosteloos worden geraadpleegd. Ook het elektronische archief met de vroegere gedrukte uitgave van het staatsblad kan kosteloos worden geraadpleegd. De toegang tot de website met geconsolideerde wetgeving is eveneens kosteloos.
Saeima (parlement van de Republiek Letland)
Kabinet van de Republiek Letland
Commissie financiële markten/kapitaalmarkten
Commissie voor openbare voorzieningen
Contactgegevens van lokale autoriteiten
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het Litouwse rechtssysteem en een overzicht van het Litouwse recht.
Rechtsbronnen zijn de officiële middelen waarmee wettelijke bepalingen worden bekendgemaakt en vastgelegd.
Een juridisch instrument is een officieel schriftelijk document dat door de bevoegde staatsinstelling is vastgesteld en waarin wettelijke bepalingen worden neergelegd en uitgelegd of waarin wordt aangegeven op welke basis wettelijke bepalingen in individuele gevallen van toepassing zijn. Afhankelijk van de aard van de juridische informatie die erin is neergelegd, worden de volgende juridische instrumenten onderscheiden:
Overige rechtsbronnen
Naast wetgevingsinstrumenten worden ook als primaire rechtsbronnen beschouwd:
Als secundaire rechtsbronnen worden erkend:
De hiërarchie van juridische instrumenten is als volgt:
Het Litouwse parlement [Seimas] is de enige instelling die bevoegd is om wetten vast te stellen. Juridische instrumenten die door andere staatsinstellingen worden vastgesteld, moeten in overeenstemming zijn met de grondwet van de Republiek Litouwen en de overige wetgeving.
Andere wetgevingsinstrumenten kunnen worden vastgesteld door:
De Litouwse gegevensbank van juridische instrumenten (Lietuvos teisės aktų duomenų bazė) wordt beheerd en bijgehouden door het parlement van de Republiek Litouwen.
Deze gegevensbank bevat:
De documenten in deze gegevensbank zijn niet officieel en niet juridisch bindend.
U kunt de gegevensbank in het Engels of in het Litouws doorzoeken. U kunt uw zoekopdracht beperken tot een bepaald soort wetgevingsdocumenten door een selectie te maken in het drop-down-menu ‘Type’.
U kunt ook wetgeving en andere juridische documenten vinden in het Litouwse register van juridische instrumenten (Lietuvos teisės aktų registras). Deze website wordt beheerd door het staatscentrum van registers (valstybė įmonė Registrų centras) en staat onder toezicht van het ministerie van Justitie. Sinds 31 augustus 2013 wordt het register bijgewerkt door de kanselarij van het parlement van de Republiek Litouwen.
Ja, het register en de gegevensbank van juridische instrumenten zijn beide kosteloos toegankelijk.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u een overzicht van de verschillende rechtsbronnen in Luxemburg.
Het Groothertogdom Luxemburg is gebonden door internationale, multilaterale of bilaterale verdragen. Deze verdragen leggen niet alleen de Luxemburgse staat verplichtingen op in zijn betrekkingen met andere staten, maar sommige verdragen zijn ook rechtsbronnen voor individuele burgers (op basis van de Europese verdragen kunnen de burgers van de Europese Unie zich bijvoorbeeld rechtstreeks op het vrij verkeer beroepen).
Dit zijn de internationale verdragen en akkoorden die het Groothertogdom Luxemburg met vreemde staten heeft gesloten. Voorbeelden hiervan zijn het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat is ondertekend te Rome op 4 november 1950, en de Benelux-verdragen, die zijn ondertekend in Den Haag op 3 februari 1958 en 17 juni 2008 en die bindend zijn voor België, Nederland en Luxemburg.
Het Unierecht omvat de eigenlijke Europese verdragen en het afgeleid recht dat is opgenomen in de handelingen van de instellingen van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie, namelijk richtlijnen, besluiten, verordeningen, adviezen en aanbevelingen.
De Grondwet van het Groothertogdom Luxemburg is op 17 oktober 1868 afgekondigd. Het in 1868 ingevoerde grondwettelijk stelsel lijkt sterk op dat van de Belgische Grondwet van 1831. Ondanks vele kleine verschillen kunnen de handboeken over Belgisch grondwettelijk recht zonder voorbehoud worden geraadpleegd wat de algemene beginselen betreft. Hoewel de Grondwet sedert haar afkondiging al vaak werd gewijzigd, stemt de huidige Grondwet nog steeds in grote mate overeen met de in 1868 afgekondigde tekst.
De Luxemburgse Grondwet is een grondwet van het strikte type, dat wil zeggen dat zij slechts kan worden gewijzigd volgens een bijzondere procedure, die complexer is dan de gewone wetgevingsprocedure. Voor een grondwetswijziging moeten in de Kamer van Afgevaardigden (Chambre des Députés; het parlement) twee opeenvolgende stemmingen worden gehouden. Een tweederdemeerderheid van de stemmen van de kamerleden is vereist. Er mag niet bij volmacht worden gestemd. Tussen de twee stemmingen moet er een termijn van ten minste drie maanden verlopen.
Indien binnen een termijn van twee maanden na de eerste stemming meer dan een kwart van de kamerleden of vijfentwintigduizend kiezers hierom verzoeken, wordt er een referendum gehouden over het voorstel dat bij de eerste stemming in de Kamer van Afgevaardigden is aangenomen. In dat geval wordt er geen tweede stemming in de Kamer van Afgevaardigden gehouden en de wijziging is slechts aangenomen als zij de meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen achter zich krijgt.
Een wet is een rechtsregel die door de Kamer van Afgevaardigden is aangenomen en door de Groothertog is afgekondigd. De Luxemburgse wetgever beslist soeverein over de richting die aan het bestuursrecht moet worden gegeven, behoudens wanneer die vrijheid door een grondwettelijke bepaling of een internationale rechtsregel is beperkt.
Het spreekt voor zich dat wetten niet alle kwesties tot in het kleinste detail kunnen regelen. Voorts is het niet opportuun dat altijd de vrij ingewikkelde wetgevingsprocedure moet worden gevolgd, bijvoorbeeld voor materies waar de regelgeving frequent wordt gewijzigd.
Bij groothertogelijk reglement (règlement grand-ducal) wordt uitvoering gegeven aan de wet. De Luxemburgse Grondwet belast de Groothertog immers met de taak om “de nodige reglementen en besluiten voor de uitvoering van wetten op te stellen.”
De erkenning van jurisprudentie als rechtsbron is niet vanzelfsprekend. Het Luxemburgse recht kent immers niet de “regel van het precedent”, die in de Angelsaksische rechtsstelsels van toepassing is, en de rechters zijn doorgaans niet gebonden door rechterlijke uitspraken in andere zaken, ook al gaat het om volledig vergelijkbare zaken. Voorts is het de rechters verboden algemeen geldende uitspraken te doen: hun uitspraak moet zich altijd beperken tot de concrete zaak die hun is voorgelegd.
In praktijk hebben vonnissen en arresten die in soortgelijke zaken zijn geveld desalniettemin een onmiskenbare invloed in een geding. Wanneer een wettelijke bepaling voor interpretatie vatbaar is, is de macht van de rechter ontegensprekelijk groter, omdat hij het recht dan kan kneden door het uit te leggen.
Het Groothertogdom Luxemburg erkent het rechtstreekse gezag van verschillende internationale gerechten, waaronder het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg.
Krachtens artikel 267 VWEU is de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie bindend voor de nationale rechterlijke instanties wanneer het bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak doet. Aan de hand van een prejudiciële verwijzing kunnen nationale rechters, alvorens uitspraak te doen, het Hof van Justitie verzoeken om een oplossing van de problemen die zich voordoen bij de toepassing van bepalingen van het Unierecht waarop individuele burgers zich beroepen.
Als algemene regel geldt dat de rechterlijke beslissingen die in burgerlijke en handelszaken worden gegeven slechts betrekkelijk gezag van gewijsde hebben: deze beslissingen zijn bindend voor de partijen die bij het geding betrokken zijn, maar hebben geen gevolgen voor de opbouw van het recht.
Dit geldt ook voor de meeste beslissingen van de administratieve rechtbanken. De uitzondering hierop zijn de vonnissen van de Administratieve Rechtbank (Tribunal administratif) of de arresten van het Administratief Hof (Cour administrative) in beroepsprocedures tegen een reglement. In dat geval heeft het vonnis of het arrest algemene draagwijdte en wordt het gepubliceerd in de Mémorial, het publicatieblad van het Groothertogdom Luxemburg.
De arresten van het Grondwettelijk Hof (Cour constitutionnelle) hebben ook algemene draagwijdte en worden in de Mémorial gepubliceerd.
Bij de rechtsregels die door de rechters worden geformuleerd moet in het bijzonder worden gewezen op de categorie algemene rechtsbeginselen, die gedefinieerd worden als “verplichte rechtsregels voor het bestuur en waarvan het bestaan op praetoriaanse wijze door de rechter wordt beschermd”.
In de interne rechtsorde bestaat er een hiërarchie tussen de rechtsbronnen. De Grondwet is de hoogste rechtsbron, gevolgd door de wetten en de reglementen.
Omdat hierover in de Grondwet niets is bepaald, is de verhouding tussen het internationale recht en het Luxemburgse recht volledig in de rechtspraak vastgelegd.
De Luxemburgse rechtspraak dienaangaande is zich vanaf het begin van de jaren vijftig beginnen te ontwikkelen toen eerst het Hof van Cassatie (Cour de cassation) en vervolgens de Raad van State (Conseil d’Etat) komaf hebben gemaakt met het tot dan toe verdedigde standpunt dat de rechter de conformiteit van de wetten met internationale verdragen niet kon controleren vanwege de scheiding der machten.
Volgens het relevante arrest van de Raad van State van 1951 “is een internationaal verdrag dat ingevolge een goedkeuringswet in de nationale wetgeving is opgenomen, een wet die in wezen superieur is omdat zij een hogere oorsprong heeft dan de wil van een intern orgaan. Hieruit volgt dat in geval van conflict tussen de bepalingen van een internationaal verdrag en die van een latere nationale wet, de internationale wet voorrang moet krijgen op de nationale wet” (Raad van State, 28 juli 1951, Pas. lux. t. XV, blz. 263).
Dit arrest is zeer ruim geformuleerd, aangezien het zonder voorbehoud bevestigt dat de internationale rechtsregel voorrang heeft op de wil van alle interne organen. De Luxemburgse rechtbanken hebben echter nooit uitdrukkelijk verklaard dat internationale normen voorrang hebben op de Grondwet.
Opgemerkt zij daarentegen dat de grondwetgevende vergadering bij de grondwetswijziging van 1956 uitdrukkelijk de volgende ontwerptekst van de regering heeft afgewezen: “de regels van het internationale recht maken deel uit van de nationale rechtsorde. Zij hebben voorrang op de wetten en op alle andere nationale bepalingen”. In de commentaar op deze regeling was duidelijk vermeld dat deze formulering ook op de bepalingen van de Grondwet betrekking had.
De Raad van State heeft deze voorrang echter impliciet erkend in een advies van 26 mei 1992 over het ontwerp van de wet tot goedkeuring van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Daarin heeft hij als argument aangevoerd dat “niet uit het oog mag worden verloren dat volgens de hiërarchie van de rechtsregels het internationale recht primeert op het nationale recht en dat de rechters in geval van conflict het verdrag voorrang moeten geven op het nationale recht. Omdat het van belang is contradicties tussen het nationale recht en het internationale recht te voorkomen, vraagt de Raad van State met aandrang dat er zo snel mogelijk een grondwetswijziging wordt doorgevoerd om een dergelijke onverenigbaarheid te verhinderen”. Het Groothertogdom Luxemburg lijkt dus resoluut de weg van het internationalisme te zijn ingeslagen.
Deze stand van zaken is ongetwijfeld een technisch gevolg van het feit dat er in Luxemburg geen controle van de grondwettigheid van wetten bestaat. Het Grondwettelijk Hof toetst wetten aan de Grondwet, maar het mag geen uitspraak doen over de vraag of een wet tot goedkeuring van een internationaal verdrag conform met de Grondwet is.
In de Luxemburgse rechtsorde kunnen wetten die met de Grondwet strijdig zijn door het Grondwettelijk Hof ongrondwettig worden verklaard. Een zaak kan bij het Grondwettelijk Hof aanhangig worden gemaakt door de gewone of administratieve (Luxemburgse) rechtbanken wanneer een partij in het kader van een procedure als argument aanvoert dat een wet ongrondwettig is. Een zaak kan niet rechtstreeks bij het Grondwettelijk Hof aanhangig worden gemaakt.
Tegen reglementen en besluiten die onwettig zijn kan een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld bij de Administratieve Rechtbank met mogelijkheid van hoger beroep bij het Administratief Hof. Een beroep tot nietigverklaring is slechts ontvankelijk indien het wordt ingesteld binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de publicatie van het reglement of het besluit. Komt de wettigheid van een reglement of een besluit na het verstrijken van deze termijn ter sprake voor een gewone of administratieve rechtbank, dan kan deze instantie beslissen de wet te laten primeren op het reglement of het besluit, maar anders dan bij een rechtstreeks beroep dat binnen een termijn van drie maanden na de publicatie wordt ingesteld, heeft die uitspraak geen algemeen gezag van gewijsde.
De Luxemburgse Grondwet is bijzonder beknopt wat de procedure voor de goedkeuring van internationale verdragen betreft, aangezien zij alleen bepaalt dat “verdragen pas gevolgen sorteren nadat zij bij wet zijn goedgekeurd en gepubliceerd zijn op de wijze waarop wetten worden gepubliceerd”.
Het Groothertogdom Luxemburg is een land met een monistische traditie, dat wil zeggen dat het verdrag zelf net als een nationale rechtsregel van het Groothertogdom Luxemburg van toepassing is, zonder dat het in een of andere vorm moet worden omgezet.
De inhoud van de goedkeuringswet is dan ook zeer summier en beperkt zich meestal tot een enkel artikel waarbij verdrag x of y “wordt goedgekeurd”. Deze wet heeft geen enkele normatieve inhoud. De goedkeuringswet keurt goed, maar zet niet om: de enige bedoeling is de regering machtigen tot ratificatie van het verdrag.
Een goedkeuringswet wordt door het parlement aangenomen volgens de gewone procedure. De stemming vindt normaal gezien plaats bij gewone meerderheid, tenzij het verdrag een delegatie van bevoegdheden behelst (zie hieronder). Bij de grondwetswijziging van 1956 is in de Luxemburgse Grondwet een uitdrukkelijke bepaling opgenomen waardoor bevoegdheden bij verdrag aan internationale organisaties kunnen worden overgedragen. In artikel 49 bis van de Grondwet wordt bepaald dat “de uitoefening van bevoegdheden die de Grondwet aan de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht toekent, tijdelijk bij verdrag aan instellingen van internationaal recht kunnen worden overgedragen”. In artikel 37, tweede alinea, van de Grondwet wordt echter bepaald dat verdragen van dat type door de Kamer van Afgevaardigden met een versterkte meerderheid moeten worden goedgekeurd.
Tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, heeft de aanneming van een goedkeuringswet niet tot gevolg dat een verdrag in de Luxemburgse rechtsorde in werking treedt. De goedkeuringswet is een conditio sine qua non maar de inwerkingtreding van het verdrag vindt echter pas na de ratificatie plaats. In Luxemburg is het immers zo dat zelfs na goedkeuring door de Kamer van Afgevaardigden de uitvoerende macht alle bevoegdheid behoudt om de tekst te ratificeren; de rechters hebben geen controle op de uitoefening van deze bevoegdheid.
De inwerkingtreding van een verdrag in de Luxemburgse rechtsorde is over het algemeen afhankelijk van drie voorwaarden. Ten eerste moet de Groothertog het verdrag geratificeerd hebben, ten tweede moet het verdrag op internationaal niveau in werking zijn getreden, en ten derde moet de tekst van het verdrag integraal in de Mémorial zijn gepubliceerd op dezelfde wijze als een wet.
Opgemerkt zij dat de publicatie van een verdrag (opgelegd door artikel 37 van de Grondwet) en de publicatie van de wet tot goedkeuring van dat verdrag twee verschillende vereisten zijn. In de meeste gevallen worden beide voorwaarden tezelfdertijd vervuld doordat de tekst van het verdrag onmiddellijk na die van de goedkeuringswet in de Mémorial wordt gepubliceerd. Maar deze twee handelingen mogen niet met elkaar worden verward. De publicatie van het verdrag kan op een ander tijdstip plaatsvinden omdat het geen integrerend onderdeel van de goedkeuringswet is.
De Luxemburgse Grondwet bevat geen enkele specifieke bepaling in verband met de omzetting van de afgeleide Europese rechtsregels in de Luxemburgse rechtsorde.
Het gebruikelijke instrument voor de tenuitvoerlegging van Europese richtlijnen is een wet die door de Kamer van Afgevaardigden bij gewone meerderheid wordt aangenomen.
De regel is dus dat de Europese richtlijnen door middel van een wet in Luxemburgs recht worden omgezet. Betreft de richtlijn een materie die reeds door een niet-tegenstrijdige Luxemburgse wet is geregeld, dan hoeft er evenwel geen formele wet te worden aangenomen. In dat geval kan de omzetting gebeuren door middel van een groothertogelijk reglement, dat door de regering wordt aangenomen in de uitoefening van haar algemene uitvoeringsbevoegdheid uit hoofde van de artikelen 33 en 36 van de Grondwet. In voorkomend geval voert de Groothertog formeel gezien de Luxemburgse wet uit, ook al is de inhoud van het reglement in werkelijkheid door de Europese richtlijn geïnspireerd.
Evenmin hoeft er een wet te worden aangenomen indien de door de richtlijn geharmoniseerde materie is opgenomen in een machtigingswet waarmee het parlement de regering de bevoegdheid toekent om materies die normaal gezien bij wet moeten worden geregeld, bij gewoon reglement te regelen.
Sinds 1915 neemt de Kamer van Afgevaardigden jaarlijks dergelijke “machtigingswetten” aan. Op die manier beschikt de regering over uitgebreide reglementaire bevoegdheden op economisch en financieel gebied, die haar zelfs zonder een uitdrukkelijke verwijzing naar Europa ongetwijfeld in staat zouden stellen vele Europese richtlijnen om te zetten.
Vandaag is de omzetting van Europese richtlijnen echter geregeld door een specifieke machtigingswet van 9 augustus 1971, die is gewijzigd bij wet van 8 augustus 1980. Deze wet machtigt de regering tot uitvoering en bekrachtiging van de richtlijnen van de Europese Unie op economisch, technisch en sociaal gebied en op het gebied van land- en bosbouw en vervoer. In afwijking van de gewone reglementaire procedure moet de parlementaire commissie van de Kamer van Afgevaardigden met deze groothertogelijke reglementen instemmen.
Zowel in de wetgevingsprocedure als in de procedure voor de aanneming van groothertogelijke reglementen moet de regering haar ontwerptekst ter advies aan de Raad van State en de beroepskamers (Chambres professionnelles) voorleggen. Anders dan in de wetgevingsprocedure hoeft de regering in het kader van de reglementaire procedure geen advies in te winnen indien zij zich erop kan beroepen dat de geplande maatregel spoedeisend is. Bij de omzetting van een Europese richtlijn door middel van een groothertogelijk reglement mag de regering echter geen gebruik maken van deze mogelijkheid. Krachtens de machtigingswet van 9 augustus 1971 moeten de raadpleging van de Raad van State en de instemming van de parlementaire commissie van de Kamer van Afgevaardigden immers deel uitmaken van de gewone reglementaire procedure.
Zowel in het ene als in het andere geval wordt de tekst van het groothertogelijk reglement door de ministerraad goedgekeurd, vervolgens door de bevoegde minister ondertekend en ten slotte, met het oog op de afkondiging, voorgelegd aan de Groothertog. Het groothertogelijk reglement treedt in werking na publicatie ervan in de Mémorial.
In het Groothertogdom Luxemburg treden de wetten en reglementen pas in werking na publicatie ervan in de Mémorial, Journal officiel du Grand-Duché de Luxembourg (publicatieblad van het Groothertogdom Luxemburg).
In de Luxemburgse Grondwet wordt bepaald dat “de verdragen door de Groothertog worden gesloten”. Hieraan wordt echter toegevoegd dat “de verdragen pas gevolgen sorteren nadat zij bij wet zijn goedgekeurd en gepubliceerd zijn op de wijze waarop wetten worden gepubliceerd”.
Opgemerkt zij dat goedkeuring vereist is voor alle internationale verdragen, ongeacht het onderwerp, en dat deze goedkeuring bij wet moet gebeuren. Deze laatste precisering is in 1956 ingevoerd op uitdrukkelijk verzoek van de Raad van State die van oordeel was dat “deze instemming onlosmakelijk verbonden is met de procedure om wetten goed te keuren, omdat de Grondwet slechts één procedure erkent die op alle wilsuitingen van de Kamer van Afgevaardigden van toepassing is, ongeacht de betrokken materie”.
In het wetgevingsstelsel van het Groothertogdom Luxemburg kan zowel de Kamer van Afgevaardigden als de
regering een wetgevend initiatief nemen.
Het initiatiefrecht van de regering wordt "regeringsinitiatief" genoemd en de uitoefening ervan geschiedt via de indiening van "wetsontwerpen".
Het initiatiefrecht van de Kamer van Afgevaardigden wordt "parlementair initiatief" genoemd en de uitoefening ervan geschiedt via de indiening van "wetsvoorstellen".
Vervolgens worden deze wetsontwerpen en wetsvoorstellen ter advies voorgelegd aan de betrokken instanties (beroepskamers), en bovenal ook aan de Raad van State. Na ontvangst van het advies van de Raad van State wordt het wetsontwerp of het wetsvoorstel teruggestuurd naar de Kamer van Afgevaardigden.
De Kamer van Afgevaardigden is een eenkamerparlement.
Om het met het eenkamerstelsel gepaard gaande risico op impulsieve voorstellen te verzachten, wordt in de Luxemburgse Grondwet bepaald dat er over elk wetsontwerp in beginsel twee maal moet worden gestemd. Tussen beide stemmingen moet er een termijn van ten minste drie maanden verlopen.
In de Grondwet wordt echter bepaald dat van het vereiste van een tweede stemming (“tweede grondwettelijke stemming” genoemd) kan worden afgeweken “indien de Kamer van Afgevaardigden met instemming van de Raad van State in een openbare zitting anders beslist”.
De Raad van State oefent hier een zeer originele functie uit, die lijkt op de rol van de tweede wetgevende kamer in andere staten (en in het bijzonder op de rol van de House of Lords in Engeland). De Raad van State komt een eerste maal tussenbeide vóór de parlementaire debatten. Krachtens de Grondwet moet de Raad van State advies uitbrengen over alle wetsontwerpen en –voorstellen. Vervolgens komt de Raad van State een tweede keer tussenbeide na de eerste stemming in de Kamer van Afgevaardigden om in een openbare zitting te beslissen of hij al dan niet vrijstelling verleent van de tweede stemming.
In de praktijk worden de meeste wetten van de tweede stemming vrijgesteld. De Raad van State volgt een beleid waarbij hij in bijna alle gevallen vrijstelling verleent en deze slechts in zeer ernstige gevallen weigert. Eventuele belemmeringen voor het verlenen van vrijstelling worden doorgaans in de voorbereidende fase weggewerkt.
Beklemtoond zij voorts dat de Raad van State niet over een werkelijk vetorecht beschikt, wat een bevoegdheid is die moeilijk verenigbaar zou zijn met het feit dat de Raad van State een niet‑verkozen orgaan is. De leden van de Raad van State worden immers door de Groothertog benoemd. Is er een vacature, dan worden de vervangers bij toerbeurt benoemd, de eerste rechtstreeks door de Groothertog, de tweede uit een lijst van drie kandidaten voorgesteld door de Kamer van Afgevaardigden, en de derde uit een lijst van drie kandidaten voorgesteld door de Raad van State. De Raad van State kan niet meer dan de stemming van een wet met twee maanden vertragen en op die manier de wetgever verplichten wat langer na te denken.
De Groothertog komt niet alleen aan het begin van de wetgevende procedure tussen (voor de wetsontwerpen), maar ook na de definitieve goedkeuring van de wettekst door de Kamer van Afgevaardigden. In de Luxemburgse Grondwet wordt bepaald dat “de Groothertog de wetten afkondigt binnen een termijn van drie maanden na de stemming van de Kamer van Afgevaardigden.”
Overeenkomstig artikel 2 van de wet van 12 juli 1996 houdende wijziging van de Raad van State kan een voorstel voor een reglement waarmee uitvoering wordt gegeven aan een wet of verdrag slechts aan de Groothertog worden voorgelegd nadat het advies van de Raad van State is ingewonnen.
De regering kan evenwel van deze algemene regel afwijken in spoedeisende gevallen (die door de Groothertog worden beoordeeld op basis van een met redenen omkleed verslag van de initiatiefnemende minister) en zich aldus onttrekken aan de verplichting om advies in te winnen bij de Raad van State. Het is echter de bedoeling dat deze spoedprocedure slechts in uitzonderlijke gevallen wordt toegepast.
Indien in een wet formeel wordt bepaald dat de reglementen ter uitvoering van die wet ter advies moeten worden voorgelegd aan de Raad van State mag er in geen geval gebruik worden gemaakt van de spoedprocedure. Dat geldt tevens voor amendementen op een voorstel voor een reglement waarover de Raad van State reeds een eerste advies heeft uitgebracht.
Net zoals bij de goedkeuring van wetten brengt de Raad van State over de voorstellen voor een reglement advies uit in de vorm van een met redenen omkleed verslag waarin algemene beschouwingen, een analyse van de tekst van het voorstel en, in voorkomend geval, een tegenvoorstel vervat zijn.
De analyse van de Raad van State heeft betrekking op enerzijds de inhoud en vorm van het voorstel voor een reglement en anderzijds de overeenstemming ervan met een hogere rechtsregel.
Légilux is de juridische portal van de regering van het Groothertogdom Luxemburg op internet.
De site verleent toegang tot de Luxemburgse wetgeving, waaronder zowel oorspronkelijke teksten uit Mémorial A als gecoördineerde teksten die grotendeels in wetboeken en wettenverzamelingen vervat zijn.
De site bestaat uit drie hoofdrubrieken:
Ja, de toegang tot de gegevensbanken is kosteloos.
Raad van State (Conseil d'Etat)
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Hongarije.
De op 25 april 2011 afgekondigde Hongaarse grondwet staat bovenaan in de hiërarchie die is aangebracht in de wetgeving van Hongarije. Alle wetgeving moet met de grondwet verenigbaar zijn. De grondwet is vastgesteld door het Hongaarse Parlement (ook bekend als de Nationale Vergadering) en wijziging ervan vereist een tweederdemeerderheid van de stemmen van alle leden van het Parlement (artikel S, lid 2, van de grondwet).
De grondwet en haar overgangsbepalingen (de op 31 december 2011 afgekondigde overgangsbepalingen van de Hongaarse grondwet) zijn op 1 januari 2012 in werking getreden.
De grondwet bestaat uit zes afdelingen: een preambule onder de naam ‘Nationale Belijdenis’, en de afdelingen ‘Fundament’ (artikelen A tot en met U), ‘Vrijheid en Verantwoordelijkheid’ (artikelen I tot en met XXXI), de ‘Staat’ (artikelen 1 tot en met 54), ‘Bijzondere Rechtsordes’ en ‘Slotbepalingen/Diverse bepalingen’.
De afdeling ‘Fundament’ bevat de algemene bepalingen en omschrijft het volgende:
In de afdeling ‘Vrijheid en Verantwoordelijkheid’ komen de fundamentele rechten en plichten aan bod. Als fundamentele rechten worden onder meer de volgende rechten erkend:
Volgens de grondwet streeft Hongarije er onder meer naar:
In de grondwet zijn ook diverse plichten vastgelegd, namelijk:
De afdeling ‘Staat’ in de grondwet bevat de meest fundamentele regels met betrekking tot publieke ambten en de belangrijkste staatsinstellingen van het land. Hierin worden de rechtspositie en taken beschreven van:
De afdeling ‘Bijzondere Rechtsordes’ van de grondwet bevat regels betreffende situaties van nationale crisis, de noodtoestand, situaties van preventief optreden gericht op de landsverdediging, terroristische dreiging, onverwachte aanvallen en extreem gevaar.
In Hongarije worden wetten vastgesteld door het Parlement. Volgens de grondwet moeten de regels voor de fundamentele rechten en plichten worden neergelegd in wetten. Parlementaire wetten worden vastgesteld bij een eenvoudige meerderheid van stemmen (meer dan de helft van de stemmen van de aanwezige parlementsleden). Dit geldt niet voor de zogeheten, in de grondwet omschreven, kardinale wetten, waarvan de vaststelling en wijziging een tweederdemeerderheid van de stemmen van de aanwezige leden van het Parlement vereist.
Volgens de grondwet zijn de kardinale wetten bijvoorbeeld van toepassing op burgerschap, de kerken, de rechten van de nationale minderheden die in Hongarije leven, de rechtspositie en beloning van de leden van het Parlement en van de president van de Republiek, het Constitutioneel Hof, de lokale overheden, de gedetailleerde voorschriften voor het gebruik van het nationale wapen en de vlag, en de bepalingen inzake staatsonderscheidingen.
Volgens de grondwet is voor de officiële erkenning van het bindende karakter van de oprichtings- en wijzigingsverdragen van de Europese Unie, het uitroepen van de oorlogstoestand, het sluiten van vrede en het uitroepen van een toestand van een bijzondere rechtsorde een tweederdemeerderheid van de stemmen van alle leden van het Parlement vereist.
Voorafgaand aan de vaststelling van Wet XXXI van 1989 tot wijziging van de grondwet, was de presidentiële raad van Hongarije bevoegd tot het uitvaardigen van wetsbesluiten. Vanuit het oogpunt van de wetgevingshiërarchie staan de wetsbesluiten die nog van kracht zijn op hetzelfde niveau als parlementaire wetten.
In de grondwet worden de volgende verordeningen onderscheiden: regeringsverordeningen, premierverordeningen, ministeriële verordeningen, verordeningen van de president van de Hongaarse Nationale Bank, verordeningen van de hoofden van zelfstandige regelgevende organen en verordeningen van lokale overheden. Verordeningen kunnen ook worden uitgevaardigd door de Nationale Defensieraad (in een situatie van nationale crisis) en de president van de Republiek (in een noodtoestand).
De bevoegdheid van de regering om verordeningen vast te stellen, kan zelfstandig van aard zijn of gebaseerd zijn op bevoegdheden die haar bij wet zijn gedelegeerd. De zelfstandige bevoegdheid is vastgelegd in artikel 15, lid 3, van de grondwet, waarin is bepaald dat de regering inzake aangelegenheden die niet bij parlementaire wet zijn geregeld, verordeningen kan vaststellen op het terrein dat onder haar bevoegdheid valt. Een regeringsverordening mag nooit strijdig zijn met een parlementaire wet. Dit is geen beperking van de bevoegdheid van het Parlement, dat elk beleidsterrein onder zijn bevoegdheid kan brengen.
Volgens de grondwet en Wet CXXX van 2010 inzake wetgeving kan de regering, ook op basis van specifieke wettelijke toestemming, verordeningen vaststellen om uitvoering te geven aan wetten. Krachtens artikel 5, lid 1, van Wet CXXX van 2010 moeten bij het verlenen van toestemming om uitvoeringsregels vast te stellen de verkrijger, het voorwerp en de reikwijdte van de toestemming worden vermeld. De verkrijger van de toestemming mag op zijn beurt geen wetgevingsbevoegdheid delegeren aan een derde.
Overeenkomstig de grondwet kan ook de premier verordeningen uitvaardigen, bv. een van de ministers bij decreet aanstellen als vicepremier. Binnen de wetgevingshiërarchie genieten premierverordeningen dezelfde positie als ministeriële verordeningen.
In de wetgevingshiërarchie staan ministeriële verordeningen onder de regeringsverordeningen. Overeenkomstig de grondwet stellen ministers verordeningen vast uit hoofde van de bevoegdheid die hun is verleend door een parlementaire wet of een regeringsverordening (uitgevaardigd binnen het toepassingsgebied van hun oorspronkelijke wetgevingsbevoegdheid), hetzij onafhankelijk, hetzij samen met een andere minister; deze verordeningen mogen niet strijdig zijn met een parlementaire wet, regeringsverordening of verordening van de president van de Hongaarse Nationale Bank.
Binnen zijn of haar in een kardinale wet vastgelegde bevoegdheid kan de president van de Hongaarse Nationale Bank uit hoofde van wettelijke toestemming verordeningen uitvaardigen, die niet strijdig mogen zijn met de wet.
Overeenkomstig artikel 23, lid 4, van de grondwet kunnen de hoofden van zelfstandige regelgevende organen, binnen hun in een kardinale wet vastgelegde bevoegdheid, uit hoofde van wettelijke toestemming verordeningen uitvaardigen, die niet strijdig mogen zijn met een parlementaire wet, een regeringsverordening, een premierverordening, een ministeriële verordening of een verordening van de president van de Hongaarse Nationale Bank.
Volgens artikel 32, lid 2, van de grondwet kunnen lokale overheden binnen hun bevoegdheden lokale verordeningen vaststellen om lokale maatschappelijke betrekkingen te regelen die niet bij, of uit hoofde van, een parlementaire wet zijn geregeld. Verordeningen van lokale overheden mogen niet strijdig zijn met welke andere wetgeving dan ook.
Gedetailleerde voorschriften inzake verordeningen van vertegenwoordigende organen van lokale overheden zijn neergelegd in Wet CLXXXIX van 2011 betreffende Hongaarse lokale overheden.
De regering van Hongarije kan internationale overeenkomsten sluiten met andere landen/regeringen van andere landen. In Hongarije is de verhouding tussen internationale overeenkomsten en het Hongaarse recht gebaseerd op een dualistisch stelsel, d.w.z. dat internationale overeenkomsten deel gaan uitmaken van het nationale recht door middel van omzetting in Hongaarse wetgeving.
Beginselen van het internationaal recht
Volgens artikel Q, lid 3, van de grondwet aanvaardt Hongarije de algemeen erkende regels van het internationaal recht. Het internationaal gewoonterecht en de algemene beginselen van het internationaal recht worden in het Hongaarse recht opgenomen zonder de noodzaak deze aan te passen.
Het Hongaarse rechtsstelsel omvat rechtsinstrumenten van overheidsbestuur die, hoewel zij normatieve bepalingen bevatten, niet als wetgeving kunnen worden aangeduid. De wetgevingswet (Wet CXXX van 2010) definieert twee typen rechtsinstrumenten van overheidsbestuur: normatieve besluiten en normatieve instructies. Het gaat om gedragsregels die niet algemeen, d.w.z. niet voor eenieder, bindend zijn. Het zijn voornamelijk interne bepalingen, organisatorische en operationele regels die uitsluitend betrekking hebben op de vaststeller of de onder zijn bevoegdheid vallende organen of personen. Normatieve besluiten en instructies kunnen niet bepalend zijn voor de rechten en plichten van burgers. Rechtsinstrumenten van overheidsbestuur mogen niet in strijd zijn met wetgeving en mogen geen wetgevingsbepalingen herhalen.
Krachtens de vroegere Wetgevingswet (Wet XI van 1987) golden statistische mededelingen en juridische richtsnoeren eveneens als rechtsbronnen (de zogeheten overige bestuurlijke rechtsinstrumenten), maar niet als wetgeving. In de nieuwe Wetgevingswet worden zij niet langer genoemd. Wel blijven de statistische mededelingen die vóór 1 januari 2011 zijn uitgebracht vooralsnog van kracht, terwijl de juridische richtsnoeren werden ingetrokken toen de nieuwe Wet op deze datum in werking trad (statistische mededelingen worden uitgebracht door de directeur van het Centraal Bureau voor Statistiek en bevatten bindende bepalingen die uitsluitend betrekking hebben op statistische termen, methoden, classificaties, lijsten en cijfers).
Via normatieve besluiten kunnen het Parlement, de regering en andere centrale overheidsorganen, het Constitutioneel Hof en de Begrotingsraad hun eigen organisatie en functioneren, activiteiten en actieprogramma’s regelen.
Ook vertegenwoordigende organen van lokale overheden kunnen hun eigen activiteiten en die van organen die onder hun bevoegdheid vallen, alsmede hun actieprogramma’s en de organisatie en het functioneren van die organen via normatieve besluiten regelen. Hetzelfde gaat op voor de vertegenwoordigende organen van nationale autonome besturen: ook deze kunnen hun eigen organisatie en functioneren, activiteiten en actieprogramma’s en die van organen die onder hun bevoegdheid vallen, via normatieve besluiten regelen.
Binnen de grenzen van hun taak en conform het bepaalde in de wetgeving, kunnen de president van de Republiek, de premier, hoofden van centrale overheidsorganen (met uitzondering van de regering), de voorzitter van de Nationale Raad voor de Rechtspraak, de hoofdaanklager, de commissaris voor de grondrechten, de president van de Hongaarse Nationale Bank, de voorzitter van de Nationale Rekenkamer, hoofden van overheidsdiensten in de hoofdstad of in de regio’s, burgemeesters en gemeentesecretarissen de organisatie, het functioneren en de activiteiten van organen onder hun leiding, beheer of toezicht via normatieve instructies regelen.
Voorts kunnen het Parlement, de president van de Republiek, het Constitutioneel Hof, de commissaris voor de grondrechten, zelfstandige regelgevende organen, het kabinet van de premier en het hoofd van de officiële organisatie van het ministerie normatieve instructies uitvaardigen die bindend zijn voor de medewerkers binnen de organisatie.
Arresten van het Constitutioneel Hof vervullen een belangrijke rol in het Hongaarse wetgevingssysteem.
Volgens Wet CLI van 2011 betreffende het Constitutioneel Hof heeft het Hof de volgende taken:
Het Constitutioneel Hof motiveert zijn arresten uitvoerig. Tegen een arrest van het Constitutioneel Hof is geen hoger beroep mogelijk en de arresten zijn voor eenieder bindend.
Overeenkomstig zijn verantwoordelijkheid om een uniforme toepassing van het recht te waarborgen en juridische ondersteuning te bieden aan lagere rechtbanken, neemt het Hongaarse Hooggerechtshof, Curia (voor 1 januari 2012 bekend onder de naam Hooggerechtshof), beslissingen over de rechtseenheid en over principiële rechtsvragen.
Een rechtseenheidsprocedure kan worden ingeleid indien het voor de ontwikkeling en eenheid van de rechtspraktijk noodzakelijk is een beslissing te nemen over de rechtseenheid met betrekking tot een principiële rechtsvraag, en indien een kamer van Curia voornemens is af te wijken van een beslissing die is genomen door een andere kamer van Curia. Een beslissing met betrekking tot de rechtseenheid is bindend voor de rechtbanken.
Beslissingen over principiële rechtsvragen afkomstig uit de praktijk van de kamers van Curia dragen tevens bij aan de eenheid van de straftoemeting.
Beslissingen over de rechtseenheid en beslissingen over principiële rechtsvragen worden gepubliceerd in het officiële repertorium van beslissingen en arresten van het Hooggerechtshof.
Het geografische toepassingsgebied van de wetgeving strekt zich uit tot het Hongaarse grondgebied, dat van de verordeningen van lokale overheden tot het bestuurlijke gebied van de overheid in kwestie. Het personele toepassingsgebied van de wetgeving strekt zich uit tot natuurlijke personen, rechtspersonen en organisaties zonder rechtspersoonlijkheid op het Hongaarse grondgebied en Hongaarse burgers buiten dat grondgebied; verordeningen van lokale overheden betreffen natuurlijke personen, rechtspersonen en organisaties zonder rechtspersoonlijkheid in het bestuurlijke gebied van de overheid in kwestie.
De wetgevingswet verbiedt terugwerkende kracht door te bepalen dat een stuk wetgeving geen verplichtingen kan scheppen of verzwaren, geen rechten kan intrekken of beperken, of geen gedragingen onwettig kan verklaren die plaatsvonden in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat stuk wetgeving.
In de wetgeving moet de datum van inwerkingtreding altijd zodanig zijn vastgesteld dat er voldoende tijd beschikbaar is om voorbereidingen te treffen voor de toepassing ervan.
De wetgeving en de uitvoeringsregelgeving moeten tegelijkertijd in werking treden. Een stuk wetgeving is niet langer geldig als het wordt ingetrokken, of als het niet langer geldig is krachtens de wetgevingswet (het stuk bevat enkel wijzigings- of intrekkingsbepalingen); dit geldt ook voor afzonderlijke wettelijke bepalingen.
De Hongaarse Staatscourant is de digitale Magyar Közlöny, waarvan de teksten als authentiek moeten worden beschouwd.
De Hongaarse Staatscourant bevat Hongaarse wetgeving (met uitzondering van verordeningen van lokale overheden), waaronder:
De Nationale Wetgevingsdatabank (Nemzeti Jogszabálytár) bevat alle wetgeving (met uitzondering van verordeningen van lokale overheden) en rechtsinstrumenten van overheidsbestuur die op het moment van de zoekopdracht van kracht zijn. Al deze informatie wordt in één geconsolideerde versie aangeboden, samen met amendementen en andere wijzigingen.
De informatie kan op titel en op nummer worden opgezocht en het is ook mogelijk de teksten te doorzoeken.
Toegang tot deze databanken is kosteloos en er gelden geen beperkingen.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Malta.
De grondwet is de fundamentele bron van de nationale wetgeving; hierin is bepaald dat wetten als parlementaire wetten door het parlement dienen te worden aangenomen, waarbij het parlement wetgevingsbevoegdheden kan overdragen aan andere instanties (d.w.z. ministers, autoriteiten, overheidsinstellingen enz.) die dan afgeleide wetgeving kunnen aannemen op het terrein dat volgens een parlementaire wet onder hun bevoegdheid valt.
De nationale rechtsorde moet ook worden gezien in het kader van de EU-wetgeving, en dan speciaal het toetredingsverdrag.
In Malta is er geen rechtersrecht: de rechters leggen het recht uit zoals dat is neergelegd in de verschillende wetteksten. Dit betekent echter niet dat precedenten uit de rechtspraak niet gezaghebbend zijn. In het algemeen zullen rechters – behoudens om zwaarwichtige redenen – niet afwijken van gevestigde beginselen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. In de praktijk zullen lagere rechters ook de door een hogere rechter geformuleerde beginselen inzake rechtskwesties in acht nemen.
Internationale verdragen kunnen eveneens deel uitmaken van de binnenlandse wetgeving van Malta.
Bij Wet XIV van 1987 van het Maltese parlement werd het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) in het Maltese recht opgenomen. Geen enkele Maltese wet mag in strijd zijn met de in het EVRM verankerde rechten en vrijheden; dat wordt getoetst door de rechter.
Nationaal gezien is de grondwet de hoogste wet van het land, waarna de parlementaire wetten komen, gevolgd door afgeleide wetgeving. Zoals hierboven al opgemerkt, zijn het verdrag betreffende de toetreding tot de EU en de EU-verordeningen juridisch bindend en van kracht in Malta, zoals ze dat in alle EU-lidstaten zijn; deze dienen derhalve, als EU-wetgeving in het algemeen, in acht te worden genomen.
Er wordt een systeem van checks and balances tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten gevolgd. De drie verschillende machten oefenen op hun respectieve gebieden hun wetgevende, uitvoerende en rechterlijke bevoegdheden uit, waarbij het door Malta gevolgde Engelse systeem van checks and balances ervoor zorgt dat het Maltese rechtsstelsel goed functioneert.
Malta heeft het Britse parlementaire systeem overgenomen, hetgeen alles te maken heeft met het feit dat het 180 jaar onder Brits bewind is geweest. Een minister doet een wetsvoorstel, dat vervolgens ten behoeve van een eerste lezing in het parlement in het Maltese publicatieblad wordt gepubliceerd. Afhankelijk van het belang van de betreffende wet kan eerst een witboek worden opgesteld. Het House of Representatives vormt dan een commissie en na een tweede lezing van het wetsvoorstel waarbij de leden van het parlement in de gelegenheid worden gesteld er in algemene termen over te debatteren, volgt de Committee Stage waarin de commissie ieder artikel nauwkeurig bestudeert en eventueel amendementen voorstelt. Na afronding van dit stadium wordt het wetsvoorstel weer naar het parlement gestuurd voor een derde en definitieve lezing, waarna de president van de republiek ermee instemt en het een wet wordt.
De algemene regel is dat een wet van kracht wordt op de datum van publicatie, tenzij in de wet zelf specifiek is bepaald dat de betreffende minister de wet (of een deel ervan) op een andere datum van kracht kan laten worden.
Nationale wetgevingsdatabank: wetgeving van Malta – juridische diensten
Deze dienst geeft kosteloos toegang tot:
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Nederland.
De Nederlandse regering omvat naast de ministers ook de Koning. Nederland neemt hiermee een bijzondere plaats in tussen de West-Europese monarchieën, aangezien in het merendeel daarvan de koning geen deel uitmaakt van de regering. Sinds de ingrijpende herziening van de Grondwet in 1848 is Nederland een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel.
De Grondwet levert het raamwerk voor de Nederlandse staatkundige organisatie en vormt de basis voor de wetgeving. Verdragen tussen Nederland en andere staten vormen een belangrijke bron van recht. Artikel 93 van de Grondwet bepaalt dat bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties rechtstreekse werking kunnen hebben in de Nederlandse rechtsorde. In dat geval gaan deze bepalingen boven Nederlandse wetten. Geldende wettelijke voorschriften binnen het Koninkrijk vinden geen toepassing als deze niet verenigbaar zijn met die bepalingen. De regelgeving van de Europese Unie in verdragen, verordeningen en richtlijnen is daarmee een belangrijke bron van recht in Nederland.
Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelt de staatkundige verhoudingen tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
De wetten worden gemaakt op landelijk niveau. Via delegatie bij wet kan de centrale overheid in algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen (nadere) regels stellen. Zelfstandige algemene maatregelen van bestuur (die niet aan een wet zijn ontleend) zijn ook mogelijk. Via de Grondwet hebben de lagere publiekrechtelijke organen (provincies, gemeenten en waterschappen) een regelgevende bevoegdheid.
Jurisprudentie geldt als rechtsbron, omdat de betekenis van rechterlijke uitspraken verder reikt dan het concrete geval waarvoor die uitspraak is gegeven. De uitspraken van hogere rechterlijke colleges zijn richtinggevend. De uitspraken van de Hoge Raad zijn in het bijzonder gezaghebbend, omdat dit rechterlijk college tot taak heeft de eenheid in het recht te bevorderen. Dus in nieuwe gevallen zal de lagere rechter een uitspraak van de Hoge Raad bij zijn oordeelsvorming betrekken.
Algemene rechtsbeginselen hebben betekenis voor bestuur en rechtspraak. Soms verwijst de wet naar algemene rechtsbeginselen, zoals het Burgerlijk Wetboek (de redelijkheid en billijkheid). Ook de rechter kan in zijn oordeelsvorming zich laten inspireren door algemene rechtsbeginselen.
Het gewoonterecht, ook het ongeschreven recht genoemd, is een aanvullende bron van recht. In beginsel geldt de gewoonte alleen als de wet ernaar verwijst, maar ook hier geldt dat de rechter de gewoonte in het geval van conflicten mee kan wegen in zijn oordeel. Bij de vaststelling van strafbare feiten kan het gewoonterecht geen rechtsbron zijn (artikel 16 Grondwet).
De Grondwet geeft met artikel 94 aan dat sommige internationale rechtsregels het hoogst in hiërarchie staan: wettelijke bepalingen die niet verenigbaar zijn met deze internationale rechtsregels vinden geen toepassing. Uit het Europees recht zelf volgt de voorrang op het nationale recht. Daarop volgen het Statuut, de Grondwet en de formele wetten. Deze gaan boven andere regelingen. De vaststelling van formele wetten geschiedt door de regering en Staten-Generaal (volksvertegenwoordiging) gezamenlijk.
Voorts is geregeld dat een wet alleen door een latere wet geheel of gedeeltelijk haar kracht kan verliezen. Ook is er een algemene interpretatieregel dat bijzondere wetten boven algemene wetten gaan. Tevens geldt de wet in de continentale traditie als een hogere rechtsbron dan de jurisprudentie.
Wetten worden door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk vastgesteld. Wetsvoorstellen kunnen worden ingediend door de regering dan wel door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Over wetsvoorstellen (en over algemene maatregelen van bestuur) adviseert de Raad van State. Bij de voorbereiding van een wetsvoorstel worden in het algemeen andere betrokkenen geconsulteerd.
Veelal stelt de ministerraad een wetsvoorstel vast en zendt dit naar de Afdeling advisering van de Raad van State. De regering reageert op dit advies met een nader rapport. Vervolgens zendt de regering bij Koninklijke boodschap het -eventueel gewijzigde- wetsvoorstel naar de Tweede Kamer. Gedurende de behandeling in de Tweede Kamer kan het wetsvoorstel gewijzigd worden. De Tweede Kamer heeft namelijk het recht van amendement. Na aanvaarding door de Tweede Kamer behandelt de Eerste Kamer het wetsvoorstel. De Eerste Kamer mag het wetsvoorstel alleen aannemen of verwerpen. Wijzigingen zijn niet meer mogelijk. Na aanvaarding door de Eerste Kamer ondertekenen de Koning en de minister de wettekst, waarna de wet van kracht wordt.
Overheid.nl is het centrale toegangspunt voor alle officiële informatie van Nederlandse overheidsorganisaties. U krijgt hier onder meer toegang tot nationale en lokale wet- en regelgeving. De volgende databanken maken onderdeel uit van deze portaalsite.
Op officielebekendmakingen.nl kunt u het Staatsblad, de Staatscourant, het Tractatenblad en de vier publicatiebladen voor regionale overheden vinden. Ook kunt u hier de vergaderdocumenten van het Nederlandse parlement vinden (waaronder de parlementaire behandeling van wetsvoorstellen).
Wetten.overheid.nl bevat de geconsolideerde teksten van nationale wetgeving en verdragen.
Lokaleregelgeving.overheid.nl bevat de geconsolideerde regelgeving van alle regionale overheden (provincies, gemeenten, waterschappen en samenwerkingsorganisaties).
Er is ook een databank met informatie over hoe Europese richtlijnen in Nederland zijn geïmplementeerd.
Al deze databanken zijn kosteloos raadpleegbaar.
Alle databanken zijn uitsluitend beschikbaar in de Nederlandse taal.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Inleiding – Op deze pagina vindt u informatie over het Oostenrijkse rechtsstelsel en een overzicht van het Oostenrijkse recht.
Het Oostenrijkse recht is in de eerste plaats wettenrecht (gesatztes Recht). Het gewoonterecht speelt daarentegen slechts een zeer beperkte rol. De rechtspraak van de hoogste rechterlijke instanties, waarin belangrijke richtsnoeren voor de toepassing van het recht zijn geformuleerd, is van groot belang. Rechtersrecht wordt formeel echter niet als rechtsbron erkend.
Overeenkomstig het Oostenrijkse grondwettelijke recht maken de algemeen erkende regels van het internationaal recht integrerend deel uit van het federale recht en worden internationale verdragen in de Oostenrijkse rechtsorde opgenomen (algemene en speciale omzetting). Welke rang de internationale verdragen in de nationale rechtsorde innemen, hangt af van hun inhoud.
Voor de goedkeuring van internationale verdragen die de grondwet wijzigen of aanvullen, is in de Nationalrat (federaal parlement, afgevaardigden rechtstreeks door het volk gekozen) dezelfde bijzondere meerderheid vereist als voor het aannemen van federale grondwettelijke wetten. Voor de goedkeuring van internationale verdragen die wetten wijzigen of aanvullen, gelden dezelfde quorums als voor wetten.
In principe worden internationale verdragen gesloten door de bondspresident op verzoek van de bondsregering of van een hiertoe door de bondsregering gemachtigde federale minister. Voor internationale verdragen met een politieke draagwijdte die wetten wijzigen of aanvullen, is de voorafgaande toestemming van de Nationalrat vereist. De bondspresident kan de bondsregering of betrokken federale ministers machtigen om bepaalde categorieën internationale verdragen te sluiten, voor zover het niet gaat om verdragen met een politieke draagwijdte of verdragen die wetten wijzigen of aanvullen.
Overeenkomstig de Oostenrijkse grondwet hebben de negen deelstaten (Bundesländer) een eigen (grondwettelijk) recht, dat naast het federale (grondwettelijke) recht bestaat. Het grondwettelijke recht van de deelstaten mag niet in strijd zijn met het federale grondwettelijke recht en is daaraan dus ondergeschikt. Tussen federale wetten en wetten van de deelstaten bestaat er in beginsel geen dergelijke hiërarchie. Sinds 1988 kunnen ook de deelstaten internationale verdragen sluiten betreffende aangelegenheden die tot hun autonome bevoegdheid behoren. De beslissingsbevoegdheid op het gebied van buitenlandse zaken ligt echter nog steeds vooral op het federale niveau.
Voor de aanneming van een federale grondwetsbepaling is in de regel een meerderheid van twee derde van de stemmen in de Nationalrat vereist, waarbij ten minste de helft van de leden aanwezig moet zijn. Daarenboven moet voor een dergelijke gecreëerde bepaling uitdrukkelijk worden aangegeven dat het om een “grondwettelijke wet” of een “grondwettelijke bepaling” gaat.
Voor de aanneming van een geldig besluit inzake een bepaling op basis van federale regelgeving door de Nationalrat is daarentegen de aanwezigheid van ten minste één derde van de leden vereist alsmede de volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
De volgende basisbeginselen (Grundprinzipien) van de Oostenrijkse grondwet staan aan de top van de hiërarchie van de Oostenrijkse rechtsorde:
Als geheel vormen deze grondbeginselen de basis van het grondwettelijke recht (verfassungsrechtliche Grundordnung).
Deze beginselen zijn vanuit grondwettelijk oogpunt van bijzonder belang. Wanneer een belangrijke herziening van de grondwet zodanig wordt gewijzigd dat een van de daaraan ten grondslag liggende basisbeginselen wordt verlaten en voorts wanneer de onderlinge verhouding tussen deze beginselen wezenlijk wordt gewijzigd, is er sprake van een fundamentele herziening van de grondwet en moet er een referendum worden gehouden.
De toetreding van Oostenrijk tot de Europese Unie op 1 januari 1995 hield een fundamentele herziening van de Oostenrijkse grondwet in. Sinds de toetreding wordt de basis van de rechtsorde niet alleen door het Oostenrijkse grondwettelijke recht gevormd, maar ook door het recht van de Europese Unie (grondwettelijk dualisme). Volgens de heersende opvattingen heeft het EU-recht voorrang boven het nationale recht en boven het “gewone” federale grondwettelijke recht, doch niet boven de grondbeginselen van de grondwet.
Het grondwettelijke recht bevat de “spelregels” van het politieke bestel, aangezien in dit recht het volgende wordt vastgesteld:
Het in de grondwet neergelegde grondbeginsel van de rechtsstaat houdt in dat de wetgeving bindend is voor de gehele uitvoerende macht (administratie en administratiefrechtelijk). Overeenkomstig de grondwet zijn de wetgevende bevoegdheden verdeeld tussen de bondsstaat en de deelstaten.
Verordeningen (Verordnungen) zijn algemene voorschriften die door de bestuurlijke instanties worden vastgesteld en gericht zijn tot de justitiabelen. De grondwet bevat een algemene machtiging voor de aanneming van uitvoeringsverordeningen, waarin algemene voorschriften (meestal wetten) verder worden uitgewerkt. Voor verordeningen die wetten wijzigen of aanvullen, is een uitdrukkelijke grondwettelijke machtiging vereist.
Beschikkingen (Bescheide) zijn in de regel administratieve handelingen die dienen tot uitvoering van wetten en gericht zijn tot de personen die in de beschikking worden genoemd.
Conform de in de grondwet vastgelegde bevoegdheidsverdeling tussen de bondsstaat en de deelstaten zijn meerdere organen bevoegd om wetgeving vast te stellen.
De Nationalrat neemt federale wetgeving aan, doorgaans in samenwerking met de Bundesrat (het hogerhuis van het Oostenrijkse parlement). De 183 afgevaardigden van de Nationalrat worden rechtstreeks door het volk gekozen. De Bundesrat daarentegen wordt door de deelstaatparlementen (Landtage) gekozen. In de regel beschikt de Bundesrat slechts over een recht van bezwaar tegen een wetsontwerp.
De wetgeving van de deelstaten wordt aangenomen door de deelstaatparlementen.
Wetsontwerpen kunnen als volgt door de Nationalrat worden ingediend:
Daarnaast moet elk verzoek dat door 100 000 stemgerechtigden of door één zesde van de stemgerechtigden van drie deelstaten wordt ingediend (volksinitiatief) ter behandeling aan de Nationalrat worden voorgelegd.
In de praktijk zijn de meeste wetsvoorstellen afkomstig van de bondsregering. Wetsontwerpen van de bondsregering worden besproken in de ministerraad, die daaraan unaniem zijn goedkeuring moet verlenen. Vooraleer de bondsregering een beslissing neemt, wordt het door de betrokken federale minister opgestelde wetsontwerp ter beoordeling voorgelegd aan de daartoe bevoegde instanties (deelstaten of andere belanghebbenden).
Na de procedure in de Nationalrat moeten wetsontwerpen worden aangenomen door de Bundesrat. (Voor federale financiewetten is geen procedure in de Bundesrat vereist, daar deze onder de exclusieve bevoegdheid van de Nationalrat vallen). Daarna doet de bondskanselier de wetsontwerpen ter authenticatie toekomen aan de bondspresident.
De Nationalrat kan beslissen een referendum over een wetsontwerp te houden. Ook de meerderheid van de leden van de Nationalrat kan daartoe de wens uitspreken. In dat geval moet een wetsontwerp dat reeds door de Nationalrat is aangenomen, aan een referendum worden onderworpen vooraleer het kan worden geauthenticeerd. Bovendien moet elke fundamentele herziening van de grondwet aan een referendum worden onderworpen.
Met zijn handtekening authenticeert de bondspresident dat de federale wet op de door de grondwet voorgeschreven wijze tot stand is gekomen. De authenticatie moet vervolgens door de bondskanselier worden gecontrasigneerd.
Federale wetten worden na hun authenticatie door de bondskanselier in het Bundesgesetzblatt (publicatieblad) bekendgemaakt. Een wet treedt, behoudens wanneer in deze wet uitdrukkelijk anders is bepaald (terugwerkende kracht of vacatio legis), in werking na het verstrijken van de dag waarop het Bundesgesetzblatt met de bekendmaking ervan is gepubliceerd en verzonden.
Een wet kan uitdrukkelijk worden opgeheven (formele opheffing), of er kan een nieuwe wet worden aangenomen die in strijd is met een voorheen aangenomen wet (materiële opheffing) zonder dat die nieuwe wet formeel bepaalt dat de oude wet wordt opgeheven (lex posterior derogat legi priori). Een specifieke regeling krijgt voorrang boven een algemene regeling (lex specialis derogat legi generali). Daarnaast kan een wet zelf bepalingen bevatten betreffende haar werking in de tijd.
Het Rechtsinformationssystem des Bundes (juridisch informatiesysteem van de Republiek Oostenrijk), dat wordt beheerd door het federale ministerie van Digitale en Economische Zaken, biedt onlinetoegang tot de Oostenrijkse wetgeving.
De toegang tot het Rechtsinformationssystem des Bundes is kosteloos.
Het Juridisch informatiesysteem van de Republiek Oostenrijk bevat informatie over:
Andere bekendmakingen:
Een aantal Oostenrijkse wetten is ook in het Engels beschikbaar.
Zie voor meer informatie de website van het Rechtsinformationssystem des Bundes.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Polen.
Polen is een republiek met een democratische regeringsvorm. De wetgevende macht berust bij het parlement, dat bestaat uit het lagerhuis, de Sejm en het hogerhuis, de senaat. De uitvoerende macht berust bij de president van de Republiek Polen (Prezydent Rzeczypospolitej Polskiej) en de raad van ministers (Rada Ministrów). De rechterlijke macht berust bij de hoven en rechtbanken.
Het Poolse rechtsstelsel is gebaseerd op het Europees continentaal rechtssysteem (in de traditie van het "droit civil”). De gewone rechtbanken in Polen zijn de hoven van beroep (sądy apelacyjne), de regionale rechtbanken (okręg)(sądy okręgowe) en de districtsrechtbanken (rejon)(sady rejonowe). Ze zijn bevoegd voor de behandeling van strafzaken, civiele zaken, zaken van familie- en voogdijrecht, arbeidsrecht en socialeverzekeringsrecht.
De bestuursrechtspraak valt onder het Administratief Hooggerechtshof (Naczelny Sąd Administracyjny), dat toezicht houdt op het openbaar bestuur.
Het hooggerechtshof (Sąd Najwyższy) is het hoogste centrale rechterlijke orgaan in de Republiek Polen, en daarmee de hoogste rechtsprekende instantie. De belangrijkste taken waarmee het hooggerechtshof is belast, zijn de rechtspraak in Polen (samen met de gewone, administratieve en militaire rechtbanken), het overwegen van cassatie als een vorm van buitengewoon beroep en het aannemen van resoluties betreffende de uitlegging van het recht.
Het constitutioneel hof (Trybunał Konstytucyjny) is een orgaan van de rechterlijke macht. Het is bevoegd te beslissen over:
De Engelse versie van de Wet inzake het constitutioneel hof en andere wetten die daarmee verband houden, is te vinden op de webpagina van het constitutioneel hof van Polen.
De bronnen van het Poolse recht zijn de grondwet, wetgeving, geratificeerde internationale verdragen en verordeningen. De grondwet wordt als de belangrijkste bron van Pools recht beschouwd. Deze bevat informatie over het Poolse rechtssysteem, de institutionele organisatie, het gerechtelijk apparaat en de lokale autoriteiten. Daarnaast voorziet de grondwet in politieke vrijheden en rechten. De op dit moment bindende grondwet is in 1997 aangenomen. De tekst van de Poolse grondwet is te raadplegen op de website van het lagerhuis van het Poolse parlement (Sejm) in de talen Pools, Engels, Duits, Frans en Russisch.
Wetten (ustawy) zijn algemeen verbindende instrumenten die in belangrijke kwesties voorzien. Iedere kwestie kan het onderwerp van een wet zijn. In sommige gevallen legt de grondwet een verplichting op om een bepaalde kwestie in een wet te regelen, bijvoorbeeld een begroting of de rechtspositie van burgers.
Volgens de Poolse grondwet dienen sommige internationale verdragen (umowy międzynarodowe), voorafgaand aan de ratificatie, eerst bekrachtigd te worden door een wet, die moet worden aangenomen door het parlement en ondertekend door de president. Hieronder vallen kwesties als bondgenootschappen, politieke of militaire verdragen, vrijheden, rechten en plichten van burgers, lidmaatschappen van internationale organisaties en andere kwesties die door de grondwet worden geregeld.
Verordeningen (rozporządzenia) worden uitgevaardigd door de lichamen die in de grondwet zijn aangewezen als bij de wet bevoegd.
De raad van ministers is bevoegd om resoluties (uchwały) van interne aard uit te brengen, die alleen bindend zijn voor de organisatorische eenheden die ondergeschikt zijn aan de instelling die de resolutie uitbrengt; ze kunnen geen rechtsgrondslag vormen voor beslissingen die burgers, rechtspersonen en andere staatsburgers betreffen.
De lokale autoriteiten en de lokale instanties van openbaar bestuur kunnen, op basis van bevoegdheid bij wet, lagere regelgeving (akty prawa miejscowego) uitvaardigen die geldt voor hun bestuursterrein.
De grondwet is de eerste bron van Pools recht. Andere normen binnen de hiërarchie van de Poolse grondwet zijn: geratificeerde internationale verdragen, verordeningen, richtlijnen en besluiten van de Europese Unie, wetten, beschikkingen en formele rechtshandelingen van lokale autoriteiten.
De wetgevende macht wordt uitgeoefend door de Sejm en de senaat, de twee kamers van het Poolse parlement. Parlementsleden worden gekozen voor een termijn van vier jaar. Het recht om een wetsvoorstel in te dienen ligt bij het kabinet, de senaat, de president van de Republiek Polen en de raad van ministers. Daarnaast heeft een groep van ten minste 100 000 burgers, met stemrecht bij de verkiezingen voor de Sejm, ook het recht om een wetsvoorstel in te dienen.
De Sejm behandelt wetsvoorstellen in drie lezingen. Wanneer een wetsontwerp door de Sejm en de senaat is aangenomen, wordt het doorgezonden aan de president ter ondertekening. Alvorens het te ondertekenen kan de president een wetsontwerp doorsturen naar het constitutioneel hof om dit te laten toetsen op verenigbaarheid met de grondwet.
De raad van ministers zorgt voor de tenuitvoerlegging van wetten, vaardigt verordeningen uit, sluit internationale verdragen die ratificatie vereisen, en aanvaardt of verwerpt andere internationale verdragen.
Aanvang
Wetsvoorstellen kunnen worden ingediend door het kabinet, de senaat, de president van de republiek, de raad van ministers en een groep van ten minste 100 000 burgers met stemrecht bij de verkiezingen voor de Sejm.
In de meeste gevallen worden wetsvoorstellen door de raad van ministers of het kabinet ingediend.
Een wetsontwerp dient, vergezeld van een onderbouwing, ingediend te worden bij de maarschalk van de Sejm (Marszałek Sejmu), die het doorstuurt naar de president van de republiek, de senaat en de voorzitter van de raad van ministers (de premier).
Bespreking
De Sejm behandelt wetsvoorstellen in drie lezingen. Wetsvoorstellen worden tevens onderzocht door de aangewezen commissies van de Sejm en de senaat.
Aanneming
Binnen 30 dagen na indiening van een wetsvoorstel dient de senaat het besluit te nemen het zonder amendementen aan te nemen, met amendementen aan te nemen of volledig te verwerpen. De Sejm kan de amendementen van de senaat alleen verwerpen met een absolute meerderheid van stemmen, bij aanwezigheid van ten minste de helft van het wettelijk aantal leden.
Bekendmaking
Na voltooiing van de procedure in de Sejm en de senaat, dient de maarschalk van de Sejm het aangenomen wetsontwerp ter ondertekening in te dienen bij de president. De president van de republiek dient een wetsontwerp binnen 21 dagen na indiening te ondertekenen en de publicatie ervan te gelasten in de Staatscourant van de Republiek Polen (Dziennik Ustaw). Veertien dagen na deze publicatie treedt de wet in werking. De datum van de inwerkingtreding kan echter ook in de tekst van een wetsontwerp zijn vastgesteld. Volgens het Poolse rechtsstelsel kan een wetsontwerp alleen door een ander wetsontwerp worden ingetrokken. In de tekst van de wet dient de datum te worden opgenomen waarop deze zijn wetskracht verliest.
Op de website van de Poolse juridische gegevensbank (Sejm), zijn wetgevende teksten te vinden die teruggaan tot 1918, vergezeld van een lijst met de bijbehorende wetten.
De toegang tot de gegevensbank is kosteloos.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtssysteem in Portugal.
De volgende bronnen worden in Portugal gewoonlijk als rechtsbronnen beschouwd:
De meningen verschillen over de toelaatbaarheid en het belang van andere bronnen buiten de politieke bevoegdheid van de staat om geschreven recht te creëren, afhankelijk van de vraag of de bronnen worden beschouwd als middel om wettelijke regels vast te stellen, als middel om dergelijke regels bekend te maken, of beide. Soms wordt er onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte bronnen. Op die manier wordt een deel van de problemen vermeden die voortkomen uit de verschillende benaderingen.
De volgende bronnen worden gewoonlijk gezien als mogelijke rechtsbronnen:
Met de hiërarchie van wetten wordt de relatieve status bedoeld van de verschillende instrumenten, met andere woorden hun positie ten opzichte van elkaar op een schaal.
In dit verband stellen sommigen dat een hiërarchie enkel kan worden bepaald op basis van de totstandkoming van de wetten. Volgens deze zienswijze is de hiërarchie niet gebaseerd op de relatieve status van wettelijke regels, maar hangt deze enkel af van de bronnen waardoor deze zijn gecreëerd.
Ongeacht het gehuldigde standpunt is het mogelijk een rangorde te maken.
De hiërarchische volgorde van de bij punt 1 genoemde bronnen is als volgt:
Internationale wetgevingsinstrumenten worden in het Portugees recht omgezet op basis van de volgende, in artikel 8 van de Portugese grondwet opgenomen beginselen:
De autoriteiten die bevoegd zijn om rechtsregels vast te stellen, zijn de Vergadering van de Republiek, de regering, de regionale overheden en Wetgevende vergaderingen van de Azoren en Madeira, lokale autoriteiten en bepaalde bestuurlijke instanties.
De wijze waarop regels worden vastgesteld, verschilt al naargelang de specifieke procedures die elk voor de vaststelling verantwoordelijk orgaan moet volgen. De verschillende soorten wetgevingsinstrumenten komen dus via verschillende processen tot stand. Hieronder worden de twee meest formele en belangrijkste procedures voor de vaststelling van wettelijke regels beschreven.
De meest complexe procedure, via de Vergadering van de Republiek, bestaat uit de volgende stappen:
De procedure voor de vaststelling van wetgeving door de regering verloopt via de volgende stappen:
“Wetten zijn pas bindend na bekendmaking in het staatsblad.” “Wanneer een wet is bekendgemaakt, wordt deze van kracht nadat de in de wet zelf vastgestelde termijn is verstreken, of, indien er geen dergelijke termijn is vastgesteld, na de in bijzondere wetgeving beschreven termijn” (artikel 5 van het Burgerlijk Wetboek).
Artikel 2 van Wet nr. 74/98 van 11 november 1998 luidt in de huidige bewoording onder meer als volgt:
“1. Wetgevingsinstrumenten en andere handelingen met een algemeen karakter worden van kracht op de daarin vastgestelde datum; in geen geval worden zij van kracht op de datum van bekendmaking.”
“2. Als er geen datum is vastgesteld, worden de in lid 1 genoemde handelingen op het gehele Portugese grondgebied en daarbuiten van kracht op de vijfde dag na bekendmaking.”
“4. De in lid 2 genoemde termijn vangt aan op de eerstvolgende dag na bekendmaking op de door Imprensa Nacional Casa da Moeda, S.A. beheerde website.”
De belangrijkste rol op dit gebied is weggelegd voor het Constitutioneel Hof, dat alle regels ongrondwettelijk moet verklaren die niet stroken met de Portugese grondwet of de daarin verankerde beginselen.
Bij het beoordelen van specifieke aan hen voorgelegde zaken mogen de rechtbanken geen bepalingen toepassen die de grondwet of de daaruit afgeleide beginselen schenden.
Tijdens het interpretatieproces waarin de ter beoordeling aangevoerde feiten worden gewogen, moeten de rechtbanken de eventuele tegenstrijdigheden tussen verschillende wettelijke regels oplossen en daarbij altijd rekening houden met de bovengenoemde hiërarchie van de rechtsbronnen. Hierbij moeten zij het systeem als één geheel beschouwen en voorbijgaan aan eventuele hiaten of inconsistenties, met name van logische of semantische aard, en moeten zij rekening houden met de onderliggende omstandigheden van de vaststelling van de regels en met de specifieke situatie op het moment dat de procedure plaatsvindt. Dit proces vereist altijd een minimale overeenstemming in bewoording, zelfs als deze onvolmaakt is, met inachtneming van de benadering die is gevolgd in de wetgeving en ervan uitgaande dat de wetgevende macht voor de “verstandigste” oplossingen heeft gekozen en in staat was “haar intenties in passende bewoordingen tot uiting te brengen” (artikel 9 van het Burgerlijk Wetboek).
Zie het informatieblad over “Toepasselijke wetgeving” voor informatie over tegenstrijdigheden tussen regels op het gebied van internationaal privaatrecht.
Digesto is de officiële juridische gegevensbank van Portugal en bevat het staatsblad (Diário da República).
Digesto is opgericht bij Besluit nr. 48/92 van de Ministerraad van 31 december 1992 en omvat:
Op grond van Wetsbesluit nr. 83/2016 van 16 december 2016 is het staatsblad een publieke dienst met gratis en universele toegang en wordt het uitsluitend online gepubliceerd. Deze publieke dienst wordt geleverd door Imprensa Nacional-Casa da Moeda, S. A. (INCM), dat het staatsblad op zijn website publiceert. De toegang voor gebruikers is gratis en universeel. Zij kunnen de inhoud van wetgevingshandelingen uit de eerste en tweede serie van het staatsblad in elektronische vorm raadplegen, afdrukken, opslaan en doorzoeken.
De dienst van het elektronische staatsblad moet de volgende zaken omvatten:
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Deze pagina bevat informatie over het Roemeense rechtsstelsel en een overzicht van het Roemeense recht.
De bronnen van het Roemeense recht zijn:
De Roemeense rechtsorde omvat de volgende juridische instrumenten:
In Roemenië kennen normen de volgende hiërarchie:
Volgens de grondwet is de staat gebaseerd op de grondwettelijke democratische beginselen van de scheiding der machten en op de beginselen van “checks and balances” tussen de machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht).
Ook de macht die wordt uitgeoefend door het parlement, de regering en de gerechtelijke autoriteiten wordt gescheiden. Het grondwettelijk hof, de Roemeense ombudsman (Avocatul Poporului din România), de algemene rekenkamer (Curtea de Conturi) en de wetgevende raad (Consiliul Legislativ) waarborgen bovendien het machtsevenwicht tussen de overheid en burgers.
Het parlement is het hoogste vertegenwoordigend orgaan van de Roemeense burgers en de enige wetgevende autoriteit in Roemenië. Het bestaat uit het huis van afgevaardigden en
de senaat. In principe is wetgeving een exclusieve bevoegdheid van het parlement, maar in bepaalde gevallen deelt het deze bevoegdheid met de
uitvoerende macht (de regering) en de kiezers (burgers).
De regering kan decreten uitvaardigen op basis van een specifieke machtigingswet die door het parlement wordt aangenomen. In dringende gevallen kan de regering ook nooddecreten uitvaardigen.
Het wetgevingsproces bestaat uit drie fasen:
1. De bestuurlijke of pre-parlementaire fase omvat:
2. De parlementaire fase omvat:
Vervolgens wordt er gestemd over de ontwerpwetgeving/wetgevingsvoorstellen (goedgekeurd of verworpen), waarna deze worden doorgestuurd naar de kamer met beslissingsbevoegdheid (het huis van afgevaardigden of de senaat), die de definitieve versie van de wetgevingshandeling vaststelt.
3. De post-parlementaire fase omvat:
a) Het wetgevingsportaal, beheerd door het ministerie van Justitie, is een wetgevingsinformatiesysteem dat geïnteresseerden snelle, vrije en onbeperkte toegang biedt tot de geactualiseerde en geconsolideerde Roemeense wetgeving. Deze applicatie is gekoppeld aan de Europese portaalsite naar nationale wetgeving
N-Lex.
Het wetgevingsportaal is ontwikkeld door het ministerie van Justitie in het kader van een project met subsidie van het Europees Sociaal Fonds (operationeel programma “Ontwikkeling administratieve capaciteit”).
De gegevensbank wordt dagelijks bijgewerkt en biedt toegang tot meer dan 150 000 wetten vanaf 1989 tot heden, plus nog relevante wetgeving van vóór 1989.
De gegevensbank kan aan de hand van meerdere criteria worden doorzocht, waaronder:
b) Een andere juridische gegevensbank in Roemenië, ontworpen, beheerd en bijgehouden door de wetgevende raad, biedt ook vrije, openbare toegang tot de Roemeense wetgeving.
Deze gegevensbank vormt de online versie van het Roemeense wetgevingsrepertorium® – het officiële overzicht van Roemeense wetgeving, dat nauwkeurige en betrouwbare informatie biedt over de status van iedere wet in de loop der tijd.
De gegevensbank omvat de periode van 1864 tot heden.
De gegevensbank kan worden doorzocht aan de hand van de volgende zoekcriteria:
Het intranet van de wetgevende raad bevat een actuele gegevensbank met uitgebreide juridische informatie die nodig is voor de goedkeuring van ontwerpwetgeving en nuttige informatie voor het wetgevingsproces.
c) Een andere juridische gegevensbank (weliswaar anders opgezet) kan worden geraadpleegd via de website van het
huis van afgevaardigden (een van de kamers van het parlement). Zoekopdrachten kunnen worden uitgevoerd op grond van:
Ja, de toegang tot de gegevensbank is kosteloos.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Slovenië.
Algemene rechtsnormen worden in het rechtsstelsel van de Republiek Slovenië zowel op landelijk als op lokaal niveau vastgesteld. De juridische instrumenten op nationaal niveau zijn de Grondwet (ustava), wetten (zakoni) alsook uitvoeringsbesluiten, die in twee hoofdcategorieën kunnen worden onderverdeeld: decreten (uredbe, soms vertaald als verordeningen) en voorschriften (pravilniki).
Lokale besturen stellen hoofdzakelijk beschikkingen (odloki) vast.
Het Sloveense rechtsstelsel kent geen precedentenrecht als dwingende rechtsbron. Dit betekent dat lagere rechtbanken (nižja sodišča) formeel niet verplicht zijn de beslissingen van hogere rechtbanken (višja sodišča) te volgen. In de praktijk houden lagere rechtbanken de jurisprudentie van de hogere rechtbanken en het Hooggerechtshof (Vrhovno sodišče) echter nauwlettend in het oog en wordt deze jurisprudentie vaak gevolgd.
Het Hooggerechtshof kan, in plenaire zitting bijeen, juridische beginselverklaringen (načelno pravno mnenje) aannemen over zaken die belangrijk zijn voor de uniforme toepassing van wetten. Zulke juridische beginselverklaringen zijn overeenkomstig de Wet op de rechterlijke organisatie (Zakon o sodiščih) alleen bindend voor kamers van het Hooggerechtshof en kunnen alleen in een nieuwe plenaire zitting worden gewijzigd. Lagere rechtbanken houden doorgaans echter wel rekening met juridische beginselverklaringen en het Hooggerechtshof eist in zijn jurisprudentie dat als een partij een reeds aangenomen juridische beginselverklaring over de betrokken zaak aanvoert, deze wel degelijk in aanmerking wordt genomen.
Wetten en andere verordeningen moeten in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde beginselen van het internationaal recht en met verdragen die bindend zijn voor Slovenië (zoals bepaald in artikel 8 van de Grondwet). Geratificeerde en gepubliceerde verdragen zijn rechtstreeks van toepassing. Het standpunt van het Sloveense Grondwettelijk Hof (Ustavno sodišče) is dat internationale verdragen in de hiërarchie der rechtsnormen boven wettelijke bepalingen staan. Geratificeerde internationale verdragen worden in het nationale rechtsstelsel opgenomen, waardoor er voor natuurlijke personen en rechtspersonen nieuwe rechten en verplichtingen ontstaan (mits deze verdragen rechtstreeks van toepassing zijn).
Het Sloveense rechtsstelsel behoort tot de continentale rechtsfamilie en is een wettenrecht, hetgeen betekent dat het gewoonterecht er als zodanig geen deel van uitmaakt. Toch geniet het gewoonterecht wel enige erkenning in het Sloveense recht. Zo wordt er bijvoorbeeld conform artikel 12 van het Wetboek inzake verbintenissenrecht (Obligacijski zakonik), dat contracten tussen natuurlijke en rechtspersonen reguleert, rekening gehouden met de zakelijke gewoonten, gebruiken en praktijken tussen partijen bij de beoordeling van het gewenste gedrag en de gevolgen daarvan voor de verplichtingen tussen commerciële entiteiten.
Bij het uitoefenen van zijn beroep is een rechter gebonden aan de Grondwet, wetten, algemene beginselen van het internationaal recht en geratificeerde en gepubliceerde internationale verdragen. In de Wet op de rechterlijke organisatie is bepaald dat als een civiele zaak niet op basis van geldige regelgeving kan worden opgelost, de rechter de regelgeving met betrekking tot vergelijkbare zaken in aanmerking moet nemen. Als ondanks dit alles de oplossing van de zaak juridisch twijfelachtig blijft, moet hij een beslissing nemen op basis van de algemene beginselen van het nationale rechtsstelsel. Hierbij moet hij handelen in overeenstemming met de juridische traditie en de algemeen aanvaarde jurisprudentiebeginselen. De rechter moet altijd handelen alsof er aan hem een onbepaald aantal soortgelijke zaken is voorgelegd.
Alle juridische normen moeten in overeenstemming zijn met de Grondwet. Wetten en andere verordeningen moeten in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde beginselen van het internationaal recht en met verdragen die bindend zijn voor Slovenië (zoals bepaald in artikel 8, lid 1, van de Grondwet). Uitvoeringsbesluiten en lokale beschikkingen moeten daarnaast in overeenstemming zijn met de wetgeving.
Algemene wetten die worden uitgevaardigd in het kader van de uitoefening van een overheidsfunctie (splošni akti za izvrševanje javnih pooblastil) moeten in overeenstemming zijn met de Grondwet, de wetgeving en de uitvoeringsbesluiten.
Individuele besluiten en handelingen van overheidsinstanties, lokale overheden en houders van een overheidsfunctie moeten gebaseerd zijn op een wet of een wettelijke bepaling.
Wat betreft de voorrang van wetgeving van de Europese Unie, is in de Grondwet bepaald dat de Europese wetgeving in het Sloveense rechtsstelsel voorrang heeft, door te stellen dat handelingen en besluiten die worden aangenomen binnen internationale organisaties waaraan Slovenië een deel van zijn soevereine rechten heeft afgestaan (in dit geval de Europese Unie), in Slovenië moeten worden toegepast in overeenstemming met de rechtsregels van die organisaties.
Wetten worden aangenomen door de Tweede Kamer van het Sloveense tweekamerparlement, het Nationaal Parlement (Državni zbor). Overeenkomstig de artikelen 80 en 81 van de Grondwet bestaat het Nationaal Parlement uit 90 volksvertegenwoordigers, die de burgers van Slovenië vertegenwoordigen. Van de 90 volksvertegenwoordigers worden er 88 gekozen via universele, gelijkwaardige, directe en geheime verkiezingen. De volksvertegenwoordiger uit de Italiaanse gemeenschap en die uit de Hongaarse gemeenschap worden altijd door de leden van die gemeenschappen verkozen. Het Nationaal Parlement wordt verkozen voor een termijn van vier jaar.
Decreten worden uitgevaardigd door de regering (Vlada) en voorschriften door de individuele ministers. Overeenkomstig de artikelen 110 tot en met 119 van de Grondwet bestaat de regering uit een minister-president (predsednik vlade) en ministers. Binnen het kader van hun bevoegdheden zijn de regering en de ministers onafhankelijk. Zij leggen verantwoording af aan het Nationaal Parlement, dat een afzettingsprocedure kan starten voor het Grondwettelijk Hof, kan stemmen over het vertrouwen in de minister of de minister uit zijn functie kan ontheffen via een interpellatie. De minister-president wordt door het Nationaal Parlement gekozen, waarna hij de ministers voordraagt, die door het Nationaal Parlement moeten worden benoemd (en ontslagen).
Het Grondwettelijk Hof speelt een cruciale rol in het institutioneel kader, aangezien het Grondwettelijk Hof wetten, uitvoeringsbesluiten en lokale beschikkingen nietig kan verklaren als deze, naar het oordeel van het Hof, ongrondwettig zijn. Het Grondwettelijk Hof geeft ook adviezen over de grondwettigheid van internationale verdragen en buigt zich over individuele constitutionele klachten van benadeelde burgers, die kunnen worden ingediend als alle andere rechtsmiddelen zijn uitgeput.
Lokale beschikkingen worden aangenomen door lokale besturen (občinski svet, mestni svet), die rechtstreeks door de inwoners van een gemeente worden gekozen.
Er kan een voorstel tot aanneming van wetten bij het Nationaal Parlement worden ingediend door de regering, door individuele volksvertegenwoordigers van het Nationaal Parlement, door de Eerste Kamer van het Parlement, door de Nationale Raad (Državni svet), en door vijfduizend kiezers. Overeenkomstig het Reglement van Orde (Poslovnik Državnega zbora) bestaat de gebruikelijke procedure in het Nationaal Parlement uit drie lezingen van het wetsvoorstel.
Daarnaast is er een versnelde noodprocedure vastgesteld in het Reglement van Orde. Overeenkomstig artikel 86 kan het Nationaal Parlement een besluit aannemen als een meerderheid van de volksvertegenwoordigers aanwezig is en als de wet bij meerderheid van stemmen door die aanwezige volksvertegenwoordigers wordt aangenomen, tenzij er is bepaald dat er een ander soort meerderheid nodig is. De Nationale Raad kan zijn vetorecht gebruiken tegen een aangenomen wet en het Nationaal Parlement kan een dergelijk veto terzijde schuiven met een meerderheid van stemmen van alle volksvertegenwoordigers.
Het wetgevend referendum (Zakonodajni referendum) (zie artikel 90 van de Grondwet) is geregeld in de Wet inzake Referenda en Publiek Initiatief (Zakon o referendumu in o ljudski iniciativi) en kan door het Nationaal Parlement zelf worden aangevraagd of, na een verzoek van de Nationale Raad, door een derde van de volksvertegenwoordigers of veertigduizend kiezers. De kiezers krijgen de gelegenheid met de door het Nationaal Parlement aangenomen wet in te stemmen of deze te verwerpen, voordat de wet door de president van de Republiek (Predsednik republike) wordt afgekondigd.
De president van de Republiek moet een aangenomen wet acht dagen na de aanneming ervan afkondigen. Overeenkomstig artikel 154 van de Grondwet moeten alle rechtsnormen worden gepubliceerd voordat zij in werking kunnen treden. Rechtsnormen die door staatsinstellingen worden aangenomen, worden in de Staatscourant van de Republiek Slovenië (Uradni list Republike Slovenije, UL RS) gepubliceerd, terwijl beschikkingen en andere lokale regelgeving in de officiële lokale bladen worden gepubliceerd.
Grondwetswijzigingen worden aangenomen volgens een speciale procedure die is vastgesteld in de Grondwet. Een voorstel voor een grondwetswijziging kan worden ingediend door twintig volksvertegenwoordigers uit het Nationaal Parlement, door de regering of door dertigduizend kiezers. Voor een besluit over een dergelijk voorstel is een tweederde meerderheid van de aanwezige volksvertegenwoordigers vereist, maar een wijziging kan alleen worden aangenomen als deze is goedgekeurd door een tweederde meerderheid van alle volksvertegenwoordigers. In artikel 87 van de Grondwet is bepaald dat de rechten en verplichtingen van burgers en andere personen alleen bij wet mogen worden vastgesteld door het Nationaal Parlement van de Republiek Slovenië.
EU-verordeningen en -besluiten die zijn vastgesteld door de EU-instellingen zijn in de Republiek Slovenië rechtstreeks van toepassing. Zij hoeven niet te worden geratificeerd en gepubliceerd in de UL RS om geldig te zijn.
Internationale verdragen die door de Republiek Slovenië zijn ondertekend, treden in werking nadat ze zijn geratificeerd door het Nationaal Parlement conform een speciale procedure. Internationale verdragen worden geratificeerd door de aanneming van een wet die door de regering is ingediend. Een wet betreffende de ratificatie van een internationaal verdrag is aangenomen als deze wordt goedgekeurd door een eenvoudige meerderheid van de aanwezige volksvertegenwoordigers, tenzij anders is voorgeschreven in de Grondwet of bij wet.
Het juridisch informatiesysteem (het Register met regelgeving van de Republiek Slovenië - Register predpisov Republike Slovenije) is gekoppeld aan de database met regelgeving van andere overheidsinstanties en de UL RS.
De database met wetgeving van het Nationaal Parlement bevat teksten van alle wetten en andere besluiten die door het Nationaal Parlement worden behandeld. Dit zijn o.a.:
Alle nationale wet- en regelgeving wordt officieel gepubliceerd in de Staatscourant van de Republiek Slovenië. Alle documenten worden online gepubliceerd.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Slowakije.
Informatie over de rechtsorde in Slowakije is te vinden op de pagina Europees justitieel netwerk: rechtsorde van de civiele rechtbanken.
De term “rechtsbronnen” wordt in drie betekenissen gebruikt:
Op basis van hoe de rechtsnormen tot stand zijn gekomen en de bindende vorm waarin zij tot uitdrukking worden gebracht, worden traditioneel de volgende rechtsbronnen onderscheiden:
Een van de basisbeginselen van de Slowaakse rechtsorde is de hiërarchie van de rechtsnormen. In zowel de praktijk als de uitvoering van de wetgeving is het heel belangrijk voor wat betreft de wettigheid om dit goed te begrijpen. De normenhiërarchie is echter niet alleen een kwestie van rechtlijnige logische voorrang of ondergeschiktheid. Hiërarchie heeft betrekking op de hele problematiek van legitiem gezag en omvat ook de categorische imperatief dat regelgeving alleen kan worden opgesteld door een instelling die daartoe bij wet gemachtigd is binnen de grenzen van die wet en van haar eigen wetgevingsbevoegdheid.
Wetgeving wordt ingedeeld naar “rechtskracht”. Rechtskracht betreft de volgende eigenschap van wetgeving: een bepaling is ondergeschikt aan een andere (d.w.z. één met grotere rechtskracht) of een bepaling is afgeleid van een andere met grotere rechtskracht. In een situatie waarin bepalingen verschillende rechtskracht hebben, mag de zwakkere bepaling niet in strijd zijn met de sterkere, terwijl de sterkere bepaling de zwakkere mag opheffen.
Wetgeving kan op de volgende manier naar rechtskracht worden ingedeeld:
Primaire wetgeving (wetten)
Secundaire wetgeving (afgeleide wetgeving)
Wanneer in het stelsel van wettelijke bepalingen een bepaalde wet voorrang heeft, betekent dit in wezen dat alle andere wettelijke bepalingen uit die wet moeten voortvloeien, daarmee in overeenstemming moeten zijn en er in ieder geval niet in tegenspraak mee mogen zijn. In de praktijk betekent dit dat, wanneer een hiërarchisch lagere wettelijke bepaling in tegenspraak is met een hogere bepaling, die hogere bepaling altijd voorrang moet krijgen.
Onderstaande instellingen en autoriteiten zijn bevoegd om wetgeving vast te stellen (wetgevende organen):
Fasen van het wetgevingsproces:
Indiening van een wetsvoorstel – wetgevingsinitiatief
Krachtens artikel 87, lid 1, van wet nr. 460/1992 (de Slowaakse grondwet), kunnen wetsvoorstellen worden ingediend door:
Ingediende wetsvoorstellen worden artikelsgewijs toegelicht in een preambule.
Debat over het wetsvoorstel
Overeenkomstig het reglement van orde van het parlement van de Slowaakse Republiek (wet nr. 350/1996) worden wetsvoorstellen in drie lezingen behandeld:
Stemming over het wetsvoorstel
Om een wet aan te nemen moet een absolute meerderheid van de aanwezige leden die wet goedkeuren.
De grondwet kan alleen worden gewijzigd en afzonderlijke artikelen kunnen alleen worden ingetrokken bij gekwalificeerde meerderheid. Dat wil zeggen: drie vijfde van alle leden van het Slowaakse parlement (3/5 van 150).
Het vereiste quorum voor het Slowaakse parlement is bereikt wanneer ten minste de helft van de leden aanwezig is.
Ondertekening van het aangenomen wetsvoorstel
Het aangenomen wetsvoorstel wordt ondertekend door:
In deze fase van de procedure worden de inhoud, de procedurele juistheid en de definitieve vorm van het aangenomen wetsvoorstel gecontroleerd. Door de wet te ondertekenen, bekrachtigen deze hoogste grondwettelijke mandatarissen de wet zoals deze is geformuleerd.
De president heeft het recht om een zogenaamd “opschortend veto” uit te oefenen en te weigeren een aangenomen wet te ondertekenen op grond van inhoudelijke gebreken. Samen met zijn opmerkingen moet hij of zij de aangenomen wet terugsturen naar het parlement met het oog op een nieuwe bespreking ervan.
De teruggestuurde wet wordt dan opnieuw in tweede en derde lezing behandeld. Het Slowaakse parlement kan daarbij rekening houden met de opmerkingen van de president, maar kan ze ook naast zich neerleggen. Het parlement kan het opschortende veto buiten werking stellen met een nieuwe stemming, waarna de wet moet worden afgekondigd, zelfs zonder de handtekening van de president.
Afkondiging (bekendmaking) van de betrokken wetgeving
Afkondiging is de laatste fase in het wetgevingsproces. Wettelijke bepalingen die op het hele grondgebied van toepassing zijn, worden formeel bekendgemaakt in het Zbierka zákonov (staatsblad van de Slowaakse Republiek). Deze bekendmaking valt onder de bevoegdheid van de Slowaakse minister van Justitie. Het Zbierka zákonov is het staatsblad van de Slowaakse Republiek. Het wordt zowel in elektronische vorm als op papier uitgegeven. De elektronische versie en de papieren versie van het staatsblad hebben dezelfde rechtsgevolgen en een identieke inhoud. De elektronische versie van het staatsblad is kosteloos beschikbaar op de portaalsite Slov-Lex.
Inwerkingtreding/vankrachtwording
Wetgeving treedt in werking op de datum waarop deze wordt afgekondigd in het staatsblad.
Wetgeving wordt van kracht op de 15e dag na de afkondiging in het staatsblad, tenzij er een latere vankrachtwordingsdatum in is vastgelegd.
Overige wetten worden bindend op de datum van afkondiging in het staatsblad.
Een lager normatief instrument mag niet in tegenspraak zijn met een hoger instrument.
Een normatief instrument kan alleen door middel van een normatief instrument van dezelfde of hogere rechtskracht worden gewijzigd of ingetrokken.
In de praktijk is de regel bij het oplossen van onverenigbaarheid tussen wetgeving met dezelfde rechtskracht dat meer recente wetgeving oudere wetgeving wijzigt of intrekt, of dat een algemene norm wordt ingetrokken of gewijzigd door een specifieke norm.
Het Grondwettelijk Hof van de Slowaakse Republiek beoordeelt en beslist of:
Wanneer het Grondwettelijk Hof oordeelt dat er sprake is van onverenigbaarheid tussen wettelijke bepalingen, verliezen deze bepalingen – of delen of voorschriften daarvan – hun rechtskracht. Indien de organen die de bepalingen hebben uitgevaardigd er niet in slagen deze binnen de wettelijke termijn na de uitspraak in overeenstemming te brengen met de betreffende hogere instrumenten, verliezen de bepalingen – of delen of voorschriften daarvan – hun werking.
Het wetgevings- en informatieportaal van het ministerie van Justitie “Slov-Lex” is gebaseerd op twee onderling verbonden informatiesystemen:
Voordelen voor doelgroepen
Het fundamentele rechtsbeginsel dat alle mensen bekend zijn met de geldende en vigerende wet en op de hoogte zijn van hun rechten en plichten is in de praktijk steeds moeilijker vol te houden, omdat het wetgevingscorpus almaar groter en complexer wordt. Het project Slov-Lex zal de toepassing van dit beginsel bevorderen door eenieder te verzekeren van effectieve toegang tot de geldende wetgeving:
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het rechtsstelsel in Finland.
Onder "rechtsbronnen" wordt verstaan: de bronnen waar de rechtsvoorschriften te vinden zijn. In Finland bestaan zowel nationale als internationale rechtsbronnen. Er is geschreven en ongeschreven recht. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende rechtsbronnen.
Nationale rechtsbronnen
De voornaamste nationale rechtsbronnen zijn geschreven wetten. Het begrip ‘wetten’ moet in deze context ruim worden opgevat en omvat de grondwet, de gewone wetten (ook formele wetten genoemd), de verordeningen van de president, de raad van ministers of een ministerie en de rechtsvoorschriften van lagere instanties. Voorschriften van lagere instanties en verordeningen mogen alleen worden uitgevaardigd uit hoofde van de grondwet of de gewone wetten, waarin normaliter is aangegeven welk orgaan of welke instantie bevoegd is om dergelijke voorschriften vast te stellen.
Wanneer er geen geschreven recht is, geldt volgens hoofdstuk 1, artikel 11, van het Wetboek van Rechtsvordering het gewoonterecht als rechtsbron. Dit is evenwel slechts bindend wanneer het voldoet aan het billijkheidsbeginsel. Het gewoonterecht is een zeer oude rechtsbron en de huidige betekenis ervan staat niet helemaal vast. Het gaat thans vooral om een reeks gevestigde praktijken die bijvoorbeeld nog in de handel voorkomen. Ten gevolge van de uitbreiding van het toepassingsgebied van het geschreven recht wordt het gewoonterecht tegenwoordig nog maar zelden als rechtsbron toegepast. Op sommige gebieden, zoals het verbintenissenrecht, bekleedt het gewoonterecht echter ook nu nog een sterke positie.
Tot de rechtsbronnen behoren ook de voorbereidende wetgevende werkzaamheden en de rechterlijke uitspraken of jurisprudentie. Omdat de voorbereidende werkzaamheden inzicht verschaffen in de bedoelingen van de wetgever, wordt van deze documenten gebruik gemaakt bij de wetsuitlegging. Van alle rechterlijke uitspraken zijn de vonnissen van het hoogste gerechtshof en het hoogste administratieve gerechtshof de belangrijkste rechtsbronnen. Deze uitspraken worden precedenten genoemd. Hoewel zij niet wettelijk bindend zijn, zijn zij in de praktijk van enorm belang. Ook uitspraken van andere gerechten kunnen belangrijke rechtsbronnen vormen. Wanneer de uitspraak van een lagere rechtbank in kracht van gewijsde gaat, kan die uitspraak grote betekenis krijgen.
Ook de rechtsleer, de algemene rechtsbeginselen en de feitelijke argumenten vallen onder de nationale rechtsbronnen. Het is de uitdrukkelijke taak van de rechtsleer om onderzoek te doen naar de inhoud van het rechtsstelsel – uitlegging en classificatie van de rechtsvoorschriften –, zodat ook zij is uitgegroeid tot een rechtsbron van betekenis. De algemene rechtsbeginselen en de praktische argumenten kunnen evenzeer een rol spelen. Hieronder zal evenwel duidelijk worden dat deze bronnen in de hiërarchie een lagere positie innemen dan de eerder genoemde rechtsbronnen.
Internationale rechtsbronnen en EU-recht
Internationale verdragen en andere internationale verplichtingen die Finland is aangegaan, zijn juridisch bindende rechtsbronnen. Ook vormt de praktijk van de internationale instanties die deze verdragen toepassen een belangrijke rechtsbron. Tot de rechtsbronnen in deze categorie behoort bijvoorbeeld het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa; voor de uitlegging van dit verdrag is de praktijk van het Europees Hof voor de rechten van de mens van groot belang.
Als lid van de Europese Unie is Finland uiteraard ook gebonden aan de Europese wetgeving, verordeningen en richtlijnen. Die behoren tot de belangrijkste wetgeving van de Europese Unie. Verordeningen gelden rechtstreeks in alle lidstaten, terwijl richtlijnen eerst in nationaal recht moeten worden omgezet. De voorbereidende werkzaamheden voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving kunnen dus ook beïnvloed zijn door de uitlegging van het EU‑recht, zij het in veel geringere mate dan door de nationale wetgeving.
Andere in de EU toegepaste regelgevingsinstrumenten zijn bindend voor alle lidstaten, dus ook voor Finland. Als onderdeel van het Europese recht vormen ook de arresten van het Europese Hof van Justitie een belangrijke rechtsbron.
Van oudsher worden de Finse rechtsbronnen ingedeeld in rechtsbronnen met een sterk bindend karakter, rechtsbronnen met een zwak bindend karakter en rechtsbronnen zonder bindend karakter. Tot de eerste categorie behoren de wetten en het gewoonterecht. Deze rechtsbronnen staan bovenaan in de hiërarchie. De rechtshandhavingsinstanties zijn verplicht deze bronnen toe te passen; anders is er sprake van ernstig plichtsverzuim. De hiërarchie binnen de nationale wetgeving is als volgt:
Rechtsbronnen met een zwak bindend karakter, die in de hiërarchie een trede lager staan, zijn de voorbereidende wetgevende werkzaamheden en de jurisprudentie. Rechtshandhavers die deze bronnen niet toepassen, begaan geen plichtsverzuim en krijgen derhalve geen sanctie opgelegd, maar de kans dat het besluit op hoger niveau wordt aangevochten, neemt toe. De rechtsleer, de algemene rechtsbeginselen en de feitelijke argumenten hebben geen bindend karakter. Hoewel deze rechtsbronnen niet bindend zijn, kunnen zij worden gebruikt om de argumentatie en de motivering van een besluit kracht bij te zetten.
Internationale verdragen hebben in Finland evenveel gewicht als het besluit waarmee zij in nationaal recht zijn omgezet. Wanneer een verdrag bij wet wordt omgezet, staan de bepalingen van het internationale verdrag op gelijke voet met de bepalingen van de wet, en wanneer dit bij verordening gebeurt, staan ze op gelijke voet met de bepalingen van de verordening. Omgezette bepalingen bekleden dezelfde positie als nationale bepalingen van hetzelfde niveau.
Volgens de Finse grondwet berust de wetgevende macht in Finland bij het parlement. Het parlement keurt de wetten goed en beslist ook over wijzigingen van de grondwet. In de wetten, en ook in de grondwet, kan aan andere instanties de bevoegdheid worden verleend over bepaalde kwesties rechtsvoorschriften uit te vaardigen. Op grond van een dergelijke machtiging kunnen de president, de regering of een ministerie verordeningen vaststellen. Wanneer niet wordt aangegeven wie gemachtigd is om dergelijke verordeningen uit te vaardigen, komt die bevoegdheid toe aan de regering. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook lagere instanties gemachtigd worden om voor specifieke kwesties rechtsvoorschriften vast te stellen. In dat geval moeten daarvoor wel bijzondere redenen bestaan die betrekking hebben op het onderwerp van de regeling en mag de betekenis van de regeling niet zodanig zijn dat een wet of verordening vereist is. Bovendien moet het toepassingsgebied van de machtiging duidelijk worden afgebakend. Alleen bovengenoemde instanties kunnen algemeen bindende rechtsvoorschriften uitvaardigen.
Het wetgevingsproces in het parlement begint met de indiening van een wetsvoorstel door de regering of met een initiatief van een lid van het parlement. Het wetsvoorstel van de regering wordt uitgewerkt door de ministeries en vervolgens behandeld in de raad van ministers. Ten slotte wordt tijdens een vergadering met de president beslist of het al dan niet aan het parlement zal worden voorgelegd.
In het parlement vindt eerst een inleidend debat over het voorstel van de regering plaats, waarna het voor behandeling wordt toegewezen aan een van de parlementaire commissies. Daar worden deskundigen gehoord en wordt een verslag over het voorstel opgesteld. Vervolgens wordt het aan de voltallige vergadering voorgelegd, waarbij het verslag van de commissie het uitgangspunt voor het debat vormt. Daarna volgt een tweede lezing, ook weer in de voltallige vergadering, waarbij het parlement het wetsvoorstel kan wijzigen, verwerpen of ongewijzigd kan goedkeuren. De uiteindelijke beslissingsbevoegdheid ligt dus bij het parlement. Gewone wetten worden in het parlement met een eenvoudige meerderheid van stemmen aangenomen, maar voor een wijziging van de grondwet is een gekwalificeerde meerderheid noodzakelijk.
Na goedkeuring door het parlement wordt de wet ter bekrachtiging aan de president voorgelegd. De wet treedt in werking op de in de wet genoemde datum, maar niet vóór de bekendmaking in het Finse staatsblad.
Verordeningen van de president, de regering of een ministerie worden uitgewerkt door het ministerie dat voor de aangelegenheid bevoegd is. Verordeningen van de president worden door deze op initiatief van de regering vastgesteld. Over verordeningen van de regering wordt besloten in de raad van ministers, terwijl de beslissing over ministeriële verordeningen bij de bevoegde minister ligt. Alle verordeningen worden in het Finse staatsblad bekendgemaakt. Een verordening wordt van kracht op de in de verordening genoemde datum, maar niet vóór de bekendmaking in het Finse staatsblad.
Rechtsvoorschriften van lagere instanties, die in de praktijk gewoonlijk besluiten of statuten en reglementen worden genoemd, worden door de bevoegde instantie uitgewerkt en aangenomen. Zij treden in werking op de in de voorschriften genoemde datum en worden gepubliceerd in het repertorium van statuten en reglementen van de desbetreffende instantie.
Finlex is een juridische gegevensbank waarin ruim dertig databases vervat zijn. De via Finlex beschikbare wetgevingsinformatie is georganiseerd in zes databases en omvat onder meer de volgende bestanden en documenten:
De vertalingen van de Finse wetten en verordeningen (voornamelijk in het Engels) zijn ondergebracht in één database. De originele teksten van deze wetten en verordeningen maken deel uit van afzonderlijke databases. De meest recente wetten zijn te vinden in de elektronische statuten van Finland.
De in Finlex vervatte jurisprudentie bestaat uit meer dan tien databases met precedenten die geschapen zijn door het hoogste gerechtshof en zaken van het hoogste administratieve gerechtshof, hoven van beroep, administratieve rechterlijke instanties en gespecialiseerde rechtbanken.
Andere databases van Finlex bevatten internationale verdragen, afgeleid recht en door de regering ingediende wetsvoorstellen.
De toegang tot de gegevensbank is gratis.
Behalve Finlex zijn er in Finland op het gebied van wetgeving, jurisprudentie, wetsvoorstellen en rechtsleer nog andere databanken beschikbaar. Edilex en
Suomen laki geven alomvattende online-informatie over wetgeving. Beide gegevensbanken bevatten databases met nationale wetgeving, jurisprudentie en ander materiaal. Voor toegang tot de meeste diensten is een abonnement vereist. WSOYPro is de derde commerciële dienstverlener op het gebied van juridische informatie in Finland. Het merendeel hiervan is uitsluitend toegankelijk voor abonnees.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Er zijn vier belangrijke rechtsbronnen in Zweden: wetgeving, voorbereidende stukken, jurisprudentie en academische literatuur.
De wetgeving is de belangrijkste bron en wordt gepubliceerd en uitgevaardigd in het Zweedse staatsblad. De wetgeving is onderverdeeld in wetten, besluiten en verordeningen. Wetten worden aangenomen door de Riksdag (het Zweedse parlement), besluiten worden door de regering aangenomen en verordeningen worden door de autoriteiten uitgevaardigd.
De Riksdag is de enige overheidsinstelling die bevoegd is om nieuwe wetten aan te nemen of bestaande wetgeving te wijzigen. Aangenomen wetgeving kan uitsluitend worden herroepen of gewijzigd door een nieuw besluit van de Riksdag.
Beslissingen van de gerechten, jurisprudentie, spelen een belangrijke rol bij de toepassing van de wetgeving. Dit geldt met name voor beslissingen van de hoogste rechterlijke instanties, het hoogste rechtscollege en het hoogste rechtscollege voor bestuursrechtspraak.
Voorbereidend werk aan wetsvoorstellen, d.w.z. de teksten die worden opgesteld in het kader van het wetgevingsproces, worden ook gebruikt bij de toepassing van de wet.
Nieuwe wetten of wetswijzigingen worden gewoonlijk door de regering voorgesteld. Voordat de regering een voorstel voor een nieuwe wetgeving indient bij de Riksdag, moet zij doorgaans eerst zorgvuldig onderzoeken welke alternatieven eventueel beschikbaar zijn. Voor deze taak is een speciale onderzoekscommissie aangesteld.
Voordat de Riksdag een beslissing neemt over het aannemen van een voorgestelde wet of wetswijziging, moet het voorstel door leden van de Riksdag in een parlementscommissie worden bestudeerd. Er zijn vijftien commissies met elk hun eigen verantwoordelijkheidsgebied, zoals vervoer of onderwijs.
Nadat een commissie haar advies in de vorm van een commissieverslag heeft uitgebracht aan de kamer over het besluit dat de Riksdag moet nemen over de voorstellen van de regering en de leden, debatteren alle leden van de Riksdag over het wetsvoorstel en wordt aan het eind van dit debat een definitief besluit genomen.
De regering is verantwoordelijk voor de uitvoering van de besluiten van de Riksdag op de manier waarop deze dat voor ogen had. De regering wordt bij het uitoefenen van deze taak geassisteerd door de overheidsdiensten, waaronder alle ministeries en circa 300 openbare instanties.
Alle wetten en besluiten worden gepubliceerd in het Zweedse staatsblad (Svensk Författningssamling, SFS), dat beschikbaar is als gedrukte editie en op internet.
Juridische informatie over openbaar bestuur vindt u op Lagrummet. Op dit portaal vindt u links naar juridische informatie van de regering, de Riksdag, hooggerechtshoven en overheidsinstanties.
Het portaal is gratis toegankelijk.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over wetgeving en juridische gegevensbanken met betrekking tot het rechtssysteem in het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder het rechtsgebied van Engeland en Wales.
De voornaamste rechtsbronnen voor het rechtsgebied Engeland en Wales binnen het Verenigd Koninkrijk zijn:
Primaire wetgeving (Acts of Parliament) wordt door het parlement van het Verenigd Koninkrijk (het Britse parlement) in Londen gemaakt en kan in elk deel van het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn. De National Assembly for Wales (Nationale Vergadering voor Wales) kan wetten aannemen op 20 overgedragen gebieden die zijn vastgesteld in de Government of Wales Act 2006. De Kroon kan verder ook primaire wetgeving maken in verschillende vormen, zoals Orders in Council, Proclamations (koninklijke besluiten), Royal Warrants (koninklijke beschikkingen), Royal Instructions (koninklijke aanwijzingen), Regulations (verordeningen) en Letters Patent (open brieven).
Secundaire wetgeving komt tot stand krachtens bevoegdheden verleend door de Kroon aan een minister, een ministerie, Welshe ministers of een andere instantie of persoon. Dit wordt gedelegeerde of secundaire wetgeving genoemd en de wet die de betreffende bevoegdheid overdraagt staat bekend als een enabling Act (ook wel empowering Act of parent Act). Secundaire wetgeving kan verschillende benamingen hebben, zoals Orders in Council, Regulations of Rules (bestuurlijke besluiten), die alle tezamen onder de noemer Statutory Instruments (SI’s) kunnen worden gevat.
In juli 1999 zijn bepaalde wetgevende bevoegdheden overgedragen aan de Nationale Vergadering voor Wales te Cardiff. De Nationale Vergadering kreeg de bevoegdheid SI’s voor Wales vast te stellen, maar het Britse parlement bleef bevoegd voor de vaststelling van primaire wetgeving inzake Welshe aangelegenheden. Na de inwerkingtreding van de Government of Wales Act 2006 heeft de Nationale Vergadering de bevoegdheid gekregen Measures (primaire wetgeving) aan te nemen met betrekking tot Welshe aangelegenheden waarvoor het Britse parlement legislative competence orders (LCOs; wetgeving in de vorm van een Council in Order) met betrekking tot in de Act genoemde onderwerpen, heeft goedgekeurd. De Measures moeten echter ter goedkeuring aan de Sovereign in Council worden voorgelegd voor ze wet kunnen worden. De Nationale Vergadering is bevoegd voor zaken als economische ontwikkeling, onderwijs, milieu, volksgezondheid, huisvesting, toerisme en vervoer, maar niet voor het burgerlijk recht of het strafrecht. De door de Nationale Vergadering en de Welshe ministers (de Welsh Assembly Government) gemaakte wetgeving wordt zowel in het Engels als het Welsh gepubliceerd.
De bevoegdheid om namens het Verenigd Koninkrijk internationale verdragen te sluiten berust bij de Kroon, dat wil zeggen bij de Sovereign under the Royal Prerogative, die daarbij handelt op advies van de Britse regering. Het Britse parlement speelt bij de totstandbrenging van verdragen momenteel geen formele rol, maar wanneer een verdrag een wetswijziging of de toewijzing van overheidsmiddelen vereist, zal hierover op de gebruikelijke manier een stemming in het parlement worden gehouden. Alle EU-verdragen vereisen wetgeving voor hun tenuitvoerlegging in het Verenigd Koninkrijk en zijn daarom aan de controle van het parlement onderworpen. Wanneer de Constitutional Reform and Governance Act 2010 in werking treedt, kan een verdrag alleen worden geratificeerd indien a) een minister van de Kroon in eerste instantie een exemplaar van het verdrag aan het parlement heeft voorgelegd, b) het verdrag is gepubliceerd en c) een periode van 21 vergaderdagen is verstreken zonder dat het Parlement heeft besloten dat van ratificatie moet worden afgezien.
Wanneer zich tussen de verschillende rechtsbronnen conflicten voordoen, wordt in de eerste plaats de rechter ingeschakeld om deze tot een oplossing te brengen. Geschillen over de interpretatie van wetgeving kunnen ook aan de rechter worden voorgelegd. Omdat het Verenigd Koninkrijk echter geen geschreven grondwet kent, is het niet mogelijk een parlementaire wet aan te vechten met het argument dat deze "ongrondwettig" zou zijn. Het in het VK gehanteerde constitutionele grondbeginsel van "parlementaire soevereiniteit" houdt in dat het Britse parlement de opperste wetgevende autoriteit is, in die zin dat het welke wet dan ook mag vaststellen of intrekken en dat geen andere instantie een parlementaire wet mag intrekken of de geldigheid ervan in twijfel mag trekken.
Het grondbeginsel van de parlementaire soevereiniteit wordt echter verzwakt door het feit dat het VK een lidstaat van de Europese Unie is. Krachtens de European Communities Act 1972 maakt het EU‑recht deel uit van het recht van Engeland en Wales. Nationale wetgeving moet, indien mogelijk, worden uitgelegd in overeenstemming met het EU‑recht.
De Human Rights Act 1998, waarmee het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens in het recht van het Verenigd Koninkrijk werd opgenomen, geeft de rechtbank nog een mogelijkheid om de geldigheid van parlementaire wetten in twijfel te trekken. Voor zover mogelijk moet de nationale wetgeving worden uitgelegd in overeenstemming met de uit bovenvermeld verdrag voortvloeiende rechten.
Beslissingen van de rechterlijke instanties van Engeland en Wales, en in het bijzonder van de appeal courts (appelrechtbanken), vervullen een belangrijke rol bij de rechtsontwikkeling. Rechterlijke beslissingen zijn niet alleen gezaghebbend voor de uitlegging van de wetgeving, maar vormen ook de grondslag van het common law‑systeem, dat gebaseerd is op eerdere rechterlijke beslissingen (oftewel jurisprudentie).
Op de vraag welke rechterlijke beslissingen bindend zijn voor andere rechterlijke instanties is het antwoord dat een rechterlijke instantie in principe gebonden is aan eerdere beslissingen van een hogere rechter.
Met betrekking tot het EU‑recht is het Europees Hof van Justitie de hoogste autoriteit. De Law Lords binnen het House of Lords (het Hogerhuis) vormden altijd de hoogste beroepsinstantie in het Verenigd Koninkrijk, maar die functie is op 1 oktober 2009 overgenomen door het nieuwe Supreme Court (Hooggerechtshof). De Law Lords zijn nu de eerste raadsheren van de Supreme Court en the Senior Law Lord is president.
De primaire wetgeving wordt vastgesteld door het Britse parlement in Londen. Voordat een wetsontwerp (een Bill) parlementaire wet kan worden, moet het door beide kamers van het parlement (Houses of Parliament) worden goedgekeurd. De Houses of Parliament zijn het Lagerhuis (House of Commons) en het Hogerhuis (House of Lords). Een Bill doorloopt in beide kamers de volgende procedure:
Nadat een wetsontwerp door beide kamers is behandeld, keert het terug naar de oorspronkelijke kamer, die dan de amendementen van de andere kamer bespreekt.
Beide kamers moeten instemmen met de definitieve tekst. Er kunnen verschillende uitwisselingsrondes tussen de twee kamers nodig zijn voordat men overeenstemming heeft bereikt over elk woord van het wetsontwerp. Als dat het geval is, kan het wetsontwerp ter verkrijging van de Royal Assent (koninklijke bekrachtiging) worden voorgelegd.
Primaire wetgeving wordt ook vastgesteld door de National Assembly for Wales. Voordat een Bill een wet van de National Assembly for Wales (Act of Assembly) kan worden, moet het wetsontwerp eerst in de vergadering worden behandeld en goedgekeurd en vervolgens Royal Assent krijgen. Een Act of Assembly is een wet die in alle gebieden van Wales waar deze van toepassing is, wordt gehandhaafd.
De behandeling van een Government Bill door de National Assembly of Wales doorloopt doorgaans vier fasen:
Wanneer een wetsontwerp alle parlementaire fasen in het Britse parlement of de National Assembly of Wales heeft doorlopen, wordt het naar de koningin gestuurd ter verkrijging van Royal Assent, waarna het een wet (Act) wordt. Measures van de Nationale Vergadering voor Wales moeten ter goedkeuring aan de Queen in Council worden voorgelegd.
Primaire wetgeving kan over het algemeen alleen geamendeerd of ingetrokken worden door middel van nieuwe primaire wetgeving. In uitzonderlijke gevallen kunnen wetten echter geamendeerd of ingetrokken worden door middel van een statutory instrument, bijvoorbeeld wanneer er EU-verplichtingen of wetgevingshervormingen ter vermindering of afschaffing van administratieve lasten geïmplementeerd moeten worden. Dergelijke regelingen moeten echter door beide kamers van het Britse parlement worden bevestigd en goedgekeurd (affirmative resolution) voordat ze gemaakt worden.
Primaire wetgeving treedt in werking in overeenstemming met de inwerkingtredingsbepalingen in de betreffende wet (Act of Measure). In de wet kan een bepaalde datum van inwerkingtreding vermeld staan. Soms treedt de wet in werking op de dag van de Royal Assent, op een nader vermelde datum (over het algemeen ten minste twee maanden na de Royal Assent) of op een door een minister of ministerie door middel van een Commencement Order (wetgevingsinstrument) vastgestelde datum. Voor verschillende wetsartikelen kunnen verschillende data van inwerkingtreding worden vastgesteld.
De datum van inwerkingtreding van secundaire wetgeving wordt over het algemeen in de betreffende regeling zelf vermeld. In uitzonderlijke gevallen wordt deze datum vastgesteld in een kennisgeving in het publicatieblad (de London Gazette).
De website Legislation.gov.uk, die wordt beheerd door de nationale archieven, is het officiële register voor Britse wetgeving.
Legislation.gov.uk biedt toegang tot Britse wetgeving die alle jurisdicties omvat (Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland). Op de website is alle algemene wetgeving van 1988 tot heden te vinden: de oorspronkelijke versie en de herziene versies van de meeste primaire wetgeving van vóór 1988 en een ruime selectie afgeleide wetgeving vanaf 1948, voor zover deze wetgeving nog van kracht is.
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het recht en juridische gegevensbanken in het Verenigd Koninkrijk, met speciale aandacht voor Noord-Ierland.
De belangrijkste rechtsbronnen voor het rechtsgebied Noord-Ierland van het Verenigd Koninkrijk zijn:
Soorten rechtsinstrumenten – beschrijving
Primaire wetgeving, oftewel de parlementaire wetten, komt tot stand in het parlement in Londen en kan van toepassing zijn in het gehele Verenigd Koninkrijk of delen ervan. Het Britse parlement heeft daarnaast zijn goedkeuring gehecht aan de overdracht van wetgevingsbevoegdheden aan de gedecentraliseerde parlementen en assembly’s, die zelf primaire wetgeving kunnen aannemen over een beperkt aantal onderwerpen voor hun eigen rechtsgebieden. De Kroon kan verder ook primaire wetgeving aannemen in verschillende vormen, zoals Orders in Council, Proclamations (koninklijke besluiten), Royal Warrants (koninklijke beschikkingen), Royal Instructions (koninklijke aanwijzingen), Regulations (verordeningen) en Letters Patent (open brieven).
Secundaire wetgeving komt tot stand krachtens bevoegdheden verleend door de Kroon aan ministers, ministeries, de Northern Ireland Executive, of andere instanties of personen. Dit wordt gedelegeerde of secundaire wetgeving genoemd en de wet die de betreffende bevoegdheid overdraagt staat bekend als een enabling Act (ook wel empowering Act of parent Act). Secundaire wetgeving kan verschillende benamingen hebben, zoals Orders in Council (regeringsbesluiten), Regulations of Rules (bestuurlijke besluiten), die gezamenlijk kunnen worden aangeduid als "statutory instruments" (wetgevingsinstrumenten) of “statutory rules” (statutaire voorschriften).
In Noord-Ierland omvat de wetgeving wetten (acts/statutes), die wetten kunnen zijn van het Britse parlement, het Noord-Ierse parlement (1921-1972) of van de Northern Ireland Assembly in Belfast. De decentrale regeringen in Noord-Ierland zijn verschillende keren opgeschort en veel wetgeving is toen vervat in Orders in Council, welke technische gezien secundaire wetgeving zijn, maar als primaire wetgeving worden gebruikt. De wetgeving in Noord-Ierland omvat ook statutaire voorschriften (secundaire of afgeleide wetgeving) vastgesteld op basis van een wet van het Britse parlement, een Order in Council of een wet van de Northern Ireland Assembly.
De bevoegdheid om internationale verdragen te sluiten namens het Verenigd Koninkrijk berust bij de Kroon, dat wil zeggen bij de Sovereign under the Royal Prerogative, die daarbij op advies van de Britse regering handelt. Het Britse Parlement speelt bij de totstandbrenging van verdragen geen formele rol, maar wanneer een verdrag een wetswijziging of een toewijzing van overheidsmiddelen vereist, zal hierover op de gebruikelijke manier een stemming in het parlement worden gehouden. Alle EU-verdragen vereisen wetgeving voor hun tenuitvoerlegging in het VK en zijn derhalve aan de controle van het parlement onderworpen. De artikelen 20 tot en met 25 van de Constitutional Reform and Governance Act 2010 zijn op 11 november 2010 in werking getreden en hierin is bepaald dat een verdrag pas kan worden geratificeerd als a) een minister het parlement een exemplaar van het verdrag voor behandeling in eerste lezing heeft voorgelegd, b) het verdrag is gepubliceerd en c) een termijn van 21 zittingsdagen is verstreken waarin noch het Lager- noch het Hogerhuis zich tegen ratificatie heeft uitgesproken.
Wanneer zich tussen de verschillende rechtsbronnen conflicten voordoen, wordt in de eerste plaats de rechter ingeschakeld om deze tot een oplossing te brengen. Rechterlijke instanties kunnen derhalve geschillen over de interpretatie van wetgeving beslechten. Aangezien het VK echter geen "geschreven grondwet" kent, is het niet mogelijk een parlementaire wet aan te vechten met het argument dat deze "ongrondwettig" zou zijn. Het in het VK gehanteerde constitutionele grondbeginsel van "parlementaire soevereiniteit" houdt in dat het Britse parlement de opperste wetgevende autoriteit is, in die zin dat het enigerlei wet mag vaststellen of intrekken en dat geen andere instantie een parlementaire wet mag intrekken of de geldigheid ervan in twijfel mag trekken.
Het grondbeginsel van de parlementaire soevereiniteit wordt evenwel verzwakt door het feit dat het Verenigd Koninkrijk een lidstaat van de Europese Unie is. Krachtens de Britse European Communities Act 1972 maakt het EU‑recht deel uit van het recht van Noord-Ierland. Nationale wetgeving moet, indien mogelijk, worden uitgelegd in overeenstemming met het EU‑recht.
De Human Rights Act 1998, waarmee het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens in het recht van het Verenigd Koninkrijk werd opgenomen, geeft de rechtbank nog een mogelijkheid om de geldigheid van parlementaire wetten in twijfel te trekken. Voor zover mogelijk moet de nationale wetgeving worden uitgelegd in overeenstemming met de uit bovenvermeld verdrag voortvloeiende rechten.
Beslissingen van de rechterlijke instanties, en in het bijzonder van de appeal courts (appelrechtbanken), vervullen een belangrijke rol bij de rechtsontwikkeling. Rechterlijke beslissingen zijn niet alleen gezaghebbend voor de uitlegging van de wetgeving, maar vormen ook de grondslag van het common law‑systeem, dat is afgeleid van beslissingen van rechters in eerdere zaken (jurisprudentie). Het algemene beginsel is dat een rechterlijke instantie gebonden is door eerdere beslissingen van een hogere rechterlijke instantie. Met betrekking tot het EU‑recht is het Europees Hof van Justitie de hoogste autoriteit. De Law Lords in het House of Lords (Hogerhuis) hebben gefungeerd als het hooggerechtshof van het Verenigd Koninkrijk, maar met ingang van 1 oktober 2009 zijn zij vervangen door het nieuwe Supreme Court. De Law Lords zijn nu de eerste raadsheren van dit Hooggerechtshof en de Senior Law Lord is president.
Instellingen belast met de vaststelling van rechtsvoorschriften en het besluitvormingsproces
De primaire wetgeving wordt vastgesteld door het Britse parlement in Londen. Voordat een wetsontwerp (een Bill) parlementaire wet kan worden, moet het door beide kamers van het parlement (Houses of Parliament) worden goedgekeurd: het House of Commons (Lagerhuis) en het House of Lords (Hogerhuis). De volgende fasen worden daarbij doorlopen:
Wanneer een wetsontwerp door beide kamers beoordeeld is, keert het terug naar de oorspronkelijke kamer (waar het in eerste instantie is ingediend), waar dan de amendementen van de andere kamer worden besproken.
Beide kamers moeten instemmen met de definitieve tekst. Een wetsontwerp kan meermalen tussen de kamers heen en weer gaan voordat overeenstemming wordt bereikt over ieder woord ervan. Is dit eenmaal het geval, dan wordt het ter verkrijging van de Royal Assent (koninklijke bekrachtiging) voorgelegd.
In de Northern Ireland Assembly vindt een vergelijkbaar proces plaats (formele indiening, bespreking, debat en stemming), al kent deze slechts een enkele kamer. Ministers, commissies en individuele leden kunnen een wetsontwerp aan de speaker (voorzitter) van de Assembly voorleggen. Nadat de Speaker heeft vastgesteld dat de voorstellen binnen de bevoegdheden van de Assembly vallen, wordt het wetsontwerp ingediend en is er een debat over in de kamer. Het wordt dan voor nader onderzoek naar de geschikte statutaire commissie verwezen. De commissie doet verslag aan de Assembly, zodat de leden de details van het wetsontwerp kunnen overwegen en amendementen kunnen voorstellen. De Assembly als geheel buigt zich dan nogmaals over het wetsontwerp en er vindt een eindstemming plaats.
Wanneer een wetsontwerp alle parlementaire fasen in het Britse parlement of in de Northern Ireland Assembly heeft doorlopen, wordt het ter verkrijging van de Royal Assent naar de koningin gezonden, waarna het een wet wordt.
Primaire wetgeving kan in principe alleen door middel van nieuwe primaire wetgeving worden geamendeerd of ingetrokken. In uitzonderlijke gevallen kunnen wetten echter geamendeerd of ingetrokken worden door middel van een Statutory Instrument, bijvoorbeeld wanneer er EU-verplichtingen of wetgevingshervormingen ter vermindering of afschaffing van administratieve lasten geïmplementeerd moeten worden. Dergelijke regelingen moeten echter door beide kamers van het Britse parlement worden bevestigd en goedgekeurd (affirmative resolution) voordat ze gemaakt worden.
Primaire wetgeving treedt in werking in overeenstemming met de inwerkingtredingsbepalingen in de betreffende wet (Act of Measure). In wetten en maatregelen kan een specifieke datum voor inwerkingtreding worden aangegeven. Het kan zijn dat dit direct na verkrijging van de Royal Assent is, op een specifiek aangegeven datum (meestal ten minste twee maanden na de Royal Assent) of op een door een minister of ministerie door middel van een Commencement Order (wetgevingsinstrument) aan te geven datum. Voor verschillende wetsartikelen kunnen verschillende inwerkingtredingsdata worden vastgesteld.
De inwerkingtredingsdatum voor secundaire wetgeving wordt in het algemeen in het instrument zelf aangegeven. In uitzonderlijke gevallen wordt deze datum vastgesteld in een kennisgeving in een van de publicatiebladen (de London Gazette of de Belfast Gazette).
Er is een aantal juridische gegevensbanken.
Links
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.
Op deze pagina vindt u informatie over het recht en juridische gegevensbanken in het Verenigd Koninkrijk, met speciale aandacht voor Schotland.
De belangrijkste rechtsbronnen voor het rechtsgebied Schotland van het Verenigd Koninkrijk zijn:
Primaire wetgeving, ofwel de parlementaire wetten, komt tot stand in het Britse parlement in Londen en kan van toepassing zijn in het gehele Verenigd Koninkrijk of delen ervan. Het Britse parlement heeft ook goedkeuring verleend aan de delegatie van wetgevingsbevoegdheden aan de gedelegeerde parlementen en assemblees, in het kader waarvan zij primaire wetgeving binnen een beperkt aantal gebieden kunnen aannemen die in hun eigen rechtsgebieden van toepassing is. De Kroon kan verder ook primaire wetgeving maken in verschillende vormen, zoals Orders in Council, Proclamations (koninklijke besluiten), Royal Warrants (koninklijke beschikkingen), Royal Instructions (koninklijke aanwijzingen), Regulations (verordeningen) en Letters Patent (open brieven).
Secundaire wetgeving wordt ontworpen in het kader van de bevoegdheden die zijn verleend door Her Majesty in Council, ministers, ministeries, de Schotse ministers, of een andere instelling of persoon. Dit wordt gedelegeerde of secundaire wetgeving genoemd en de wet die de betreffende bevoegdheid overdraagt staat bekend als een Enabling Act (ook wel Empowering Act of Parent Act). Secundaire wetgeving kan verschillende benamingen hebben, zoals Orders in Council (regeringsbesluiten), Regulations of Rules (bestuurlijke besluiten), die gezamenlijk kunnen worden aangeduid als "statutory instruments" (wetgevingsinstrumenten) of “statutory rules” (statutaire voorschriften).
Met de Scotland Act 1998 werden meer bevoegdheden verleend en gedelegeerd aan het Schotse parlement in Edinburgh. Daarmee werd (naar aanleiding van een referendum) het eigen parlement van Schotland, dat ten tijde van de eenwording met Engeland en Wales in 1707 was opgeheven, in ere hersteld. Daar Schotland evenwel nog steeds deel uitmaakt van het VK, is het Britse parlement nog steeds bevoegd om op bepaalde gebieden wetgeving vast te stellen. Primaire wetgeving kan door het Schotse parlement worden vastgesteld op de rechtsgebieden die krachtens de Scotland Act 1998 (en de Scotland Act 2012) onder zijn bevoegdheid zijn gekomen. Deze rechtsgebieden omvatten gezondheidszorg; onderwijs; lokaal bestuur; maatschappelijk werk; huisvesting; ruimtelijke ordening; toerisme en economische ontwikkeling; bepaalde aspecten van vervoer; justitie; vrijheid en veiligheid, met inbegrip van de meeste aspecten van het privaat- en strafrecht; politie en brandweerdiensten; veel milieuaspecten; landbouw en visserij; sport; kunst; en de tenuitvoerlegging van internationale verplichtingen in gedelegeerde gebieden. Door de Scotland Act 2012 zijn de gedelegeerde bevoegdheden verruimd op bepaalde gebieden, waaronder een aantal belastingaspecten. Schotse wetgevingsinstrumenten kunnen ook worden aangenomen door ministers in het kader van de bevoegdheden die zijn gedelegeerd door middel van wetten van het Britse parlement of wetten van het Schotse parlement.
De bevoegdheid om internationale verdragen te sluiten namens het Verenigd Koninkrijk berust bij de Kroon, dat wil zeggen bij de Sovereign under the Royal Prerogative, die daarbij op advies van de Britse regering handelt. Het Britse Parlement speelt bij de totstandbrenging van verdragen geen formele rol, maar wanneer een verdrag een wetswijziging of een toewijzing van overheidsmiddelen vereist, zal hierover op de gebruikelijke manier in het parlement worden gestemd. Alle EU-verdragen vereisen wetgeving voor hun tenuitvoerlegging in het VK en zijn derhalve aan de controle van het parlement onderworpen. Na de inwerkingtreding van de Constitutional Reform and Governance Act 2010 zal een verdrag pas kunnen worden geratificeerd als a) een minister het parlement een exemplaar van het verdrag voor behandeling in eerste lezing heeft voorgelegd, b) het verdrag is gepubliceerd en c) een termijn van 21 zittingsdagen is verstreken waarin noch het Lager- noch het Hogerhuis zich tegen ratificatie heeft uitgesproken.
Wanneer zich tussen de verschillende rechtsbronnen conflicten voordoen, wordt in de eerste plaats de rechter ingeschakeld om deze tot een oplossing te brengen. Rechterlijke instanties kunnen derhalve geschillen over de interpretatie van wetgeving beslechten. Aangezien het VK echter geen "geschreven grondwet" kent, is het niet mogelijk een parlementaire wet aan te vechten met het argument dat deze "ongrondwettig" zou zijn. Het in het VK gehanteerde constitutionele grondbeginsel van "parlementaire soevereiniteit" houdt in dat het Britse parlement de opperste wetgevende autoriteit is, in die zin dat het enigerlei wet mag vaststellen of intrekken en dat geen andere instantie een parlementaire wet mag intrekken of de geldigheid ervan in twijfel mag trekken.
Het grondbeginsel van de parlementaire soevereiniteit wordt evenwel verzwakt door het feit dat het Verenigd Koninkrijk een lidstaat van de Europese Unie is. Krachtens de Britse European Communities Act 1972 maakt het EU-recht deel uit van het recht van Engeland en Wales (en Schotland en Noord-Ierland). Nationale wetgeving moet, indien mogelijk, worden uitgelegd in overeenstemming met het EU-recht.
De Human Rights Act 1998, waarmee het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens in het recht van het Verenigd Koninkrijk werd opgenomen, geeft de rechtbank nog een mogelijkheid om de geldigheid van parlementaire wetten in twijfel te trekken. Voor zover mogelijk moet de nationale wetgeving worden uitgelegd in overeenstemming met de uit bovenvermeld verdrag voortvloeiende rechten.
Beslissingen van de rechterlijke instanties, en in het bijzonder van de appeal courts (appelrechtbanken), vervullen een belangrijke rol bij de rechtsontwikkeling. Rechterlijke beslissingen zijn niet alleen gezaghebbend voor de uitlegging van de wetgeving, maar vormen ook de grondslag van het common law-systeem, dat is afgeleid van beslissingen van rechters in eerdere zaken (jurisprudentie). Het algemene beginsel is dat een rechterlijke instantie gebonden is door eerdere beslissingen van een hogere rechterlijke instantie. Met betrekking tot het EU-recht is het Europees Hof van Justitie de hoogste autoriteit. Het High Court of Justiciary is het hoogste strafhof in Schotland, en de Law Lords in het House of Lords fungeerden als het hooggerechtshof voor civiele zaken in Schotland. Op 1 oktober 2009 zijn zij echter vervangen door het nieuwe Supreme Court. De Law Lords zijn nu de eerste raadsheren van dit Hooggerechtshof en de Senior Law Lord is president.
De primaire wetgeving wordt vastgesteld door het Britse parlement in Londen. Voordat een wetsontwerp (een Bill) parlementaire wet kan worden, moet het door beide kamers van het parlement (Houses of Parliament) worden goedgekeurd: het House of Commons (Lagerhuis) en het House of Lords (Hogerhuis). De volgende fasen worden daarbij doorlopen:
Wanneer een wetsontwerp door beide kamers beoordeeld is, keert het terug naar de oorspronkelijke kamer (waar het in eerste instantie is ingediend), waar dan de amendementen van de andere kamer worden besproken.
Beide kamers moeten instemmen met de definitieve tekst. Een wetsontwerp kan meermalen tussen de kamers heen en weer gaan voordat overeenstemming wordt bereikt over ieder woord ervan. Is dit eenmaal het geval, dan kan het worden doorgestuurd ter verkrijging van de Royal Assent (koninklijke bekrachtiging).
In het Schotse parlement vindt een soortgelijk proces plaats, met de indiening van een Bill, bespreking, debat en stemming, hoewel het gedelegeerde parlement slechts een enkele kamer heeft. Het proces bestaat uit drie fasen:
Wanneer een wetsontwerp alle parlementaire fasen in het Britse of het Schotse parlement heeft doorlopen, wordt het ter verkrijging van de Royal Assent naar de koningin gezonden, waarna het een wet wordt (Act). In Schotland geldt een periode van vier weken waarin de Law Officers bezwaar kunnen maken tegen de wet als zij van mening zijn dat deze buiten de wetgevingsbevoegdheden van het Schotse parlement valt.
Primaire wetgeving kan in principe alleen door middel van nieuwe primaire wetgeving worden geamendeerd of ingetrokken. In uitzonderlijke gevallen kunnen wetten echter geamendeerd of ingetrokken worden door middel van een wetgevingsinstrument, bijvoorbeeld wanneer er EU-verplichtingen of wetgevingshervormingen ter vermindering of afschaffing van administratieve lasten geïmplementeerd moeten worden. Dergelijke regelingen moeten echter door beide kamers van het Britse parlement worden bevestigd en goedgekeurd (affirmative resolution) voordat ze definitief worden.
Primaire wetgeving treedt in werking in overeenstemming met de inwerkingtredingsbepalingen in de betreffende wet. In wetten en maatregelen kan een specifieke datum voor inwerkingtreding worden aangegeven. Het kan zijn dat dit direct na verkrijging van de Royal Assent is, op een specifiek aangegeven datum (meestal ten minste twee maanden na de Royal Assent) of op een door een minister of ministerie door middel van een Commencement Order (wetgevingsinstrument) aan te geven datum. Voor verschillende wetsartikelen kunnen verschillende inwerkingtredingsdata worden vastgesteld.
De inwerkingtredingsdatum voor secundaire wetgeving wordt in het algemeen in het instrument zelf aangegeven. In uitzonderlijke gevallen wordt deze datum vastgesteld in een kennisgeving in een van de publicatiebladen (de London Gazette of de Edinburgh Gazette).
Er is een aantal juridische gegevensbanken.
Hoewel alle Schotse wetgeving beschikbaar is op de website van de OPSI, is alle primaire en secundaire Schotse wetgeving die sinds de delegatie in 1999 is ontworpen en ten uitvoer is gelegd ook beschikbaar op de website van de Office of the Queen's Printer for Scotland. Deze informatie is gratis toegankelijk.
De website Legislation.gov.uk, die zowel de website van de OPSI als de website van de Statute Law Database omvat, en waarop bovendien de op de website van de Office of the Queen's Printer for Scotland gepubliceerde wetgeving is overgenomen, is de officiële pagina van alle wetgeving van het VK.
Office of Public Sector Information (OPSI),
Statute Law Database,
legislation.gov.uk,
Office of the Queen’s Printer for Scotland
De verschillende taalversies van deze pagina worden bijgehouden door de betrokken lidstaten. De informatie wordt vertaald door de diensten van de Europese Commissie. Eventuele aanpassingen zijn daarom mogelijk nog niet verwerkt in de vertalingen. De Europese Commissie aanvaardt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid met betrekking tot informatie of gegevens in dit document. Zie de juridische mededeling voor auteursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze pagina.